21546 |
bedelen |
schooien:
bedelen
sgūən (L312p Neerpelt),
sxujən (L312p Neerpelt),
bedelen, iemand iets vragen tot vervelens toe
schoeien (L312p Neerpelt)
|
kent ge het woord schooien ? (uitspraak + betekenis) [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
24087 |
bedelpater |
bedelpater:
bèddelpâtter (L312p Neerpelt)
|
Een pater van een van de bedelorden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25448 |
bederven, gezegd van pekel |
bedorven:
bǝdorǝvǝ (L312p Neerpelt),
bǝdørvǝ (L312p Neerpelt)
|
De zoutoplossing kan bederven doordat te veel bloed uit het vlees trekt en zich met de pekel vermengt. [N 28, 109; monogr.]
II-1
|
23197 |
bedevaart |
bedevaart:
bevert (L312p Neerpelt),
bèvert (L312p Neerpelt),
bɛ:vərt (L312p Neerpelt),
en bêvert (L312p Neerpelt)
|
Een bedevaart, pelgrimstocht, pelgrimage [beevaart, bèèvert, bidvaart, beeweg, beevaart, begankenis]. [N 96C (1989)] || Een bedevaart. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
23876 |
bedevaartplaats |
bedevaart:
bèvert (L312p Neerpelt)
|
Een bedevaartsplaats, bedevaartsplaats, genadeoord. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23879 |
bedevaartvaantje |
bedevaartvlagje:
bèvertvlagske (L312p Neerpelt)
|
Een vaantje of vlagje dat tijdens een bedevaart gedragen en daarna als gedachtenis aan die bedevaart bewaard wordt, bedevaartsvaantje, -vlagje, pelgrimsvlagje. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
24054 |
bediend worden |
bediend worden:
bediend wèren (L312p Neerpelt)
|
Bediend worden, berecht worden, de laatste sacramenten ontvan-gen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bediene (L312p Neerpelt),
bedienen (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt)
|
Hoe heet: iemand van de laatste Sacramenten voorzien? [ZND 32 (1939)] || Iemand bedienen, berechten, iemand de laatste sacramenten toedienen. [N 96D (1989)] || Iemand in een winkel bedienen. [ZND 35 (1941)]
III-3-1, III-3-3
|
18965 |
bedriegen |
bedriegen:
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a
bedriegen (L312p Neerpelt),
kullen:
ook materiaal Leuv. lijst 21, vr 6a oud
kullen (L312p Neerpelt)
|
bedriegen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33344 |
bedrijfsgedeelte van het boerenhuis |
achterhuis:
axtǝrhūs (L312p Neerpelt),
stallen:
stalǝ (L312p Neerpelt),
stɛl (L312p Neerpelt)
|
Bedoeld wordt het geheel van stallen en schuur dat achter het woonhuis gelegen is. Bepaalde benamingen zijn specifieke termen voor het bedrijfsgedeelte. Andere opgaven daarentegen zijn algemener en geven daarmee aan dat er voor de bedrijfsgebouwen geen aparte benaming bestaat, ze zijn ook in gebruik voor de boerderij in het algemeen, geven een opsomming van de voornaamste bedrijfsgebouwen of -ruimten (vandaar ook veel meervoudsvormen), verwijzen naar een belangrijk deel van de bedrijfsruimten (zoals de binnenhof of de dorsvloer) of wijzen op dat deel van het complex dat direct aan het woonhuis aansluit (zoals het stookhuis). [N 5A, 31; N 5,126; monogr.]
I-6
|