e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kreunen van de pijn janken: jaankt (Neerpelt), kermen: kermt (Neerpelt), kreunen: kreunt (Neerpelt, ... ), krieveren: krivĕrt (Neerpelt), schreeuwen: schrŭwt (Neerpelt) hij kreunt van de pijn [ZND 28 (1938)] III-1-2
kreupel zijn (het is/staat) kreupel: krø̄pǝl (Neerpelt), stolper: stø̜lǝpǝr (Neerpelt) [JG 1a; N 8, 62k en 94f] I-9
kribbebijter kribbebijter: krøbǝbi.tǝr (Neerpelt) Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52] I-9
krijgertje spelen tikkertje spelen: /  tikkertje (Neerpelt) / [SND (2006)] III-3-2
krijt krijt: e stuk wit kriēëēt (Neerpelt), e stuk zit kriet (Neerpelt) Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)] III-3-1
kroeshaar kroezelhaar: kruzəlhōͅr (Neerpelt) kroeshaar [N 10 (1961)] III-1-1
kroonluchter luchter: luchter (Neerpelt) Een veelarmige lamp in de kerk, luchter, kroonluchter. [N 96A (1989)] III-3-3
kruidenpannenkoek kruidkoek: koek met kruiden  krutkuk (Neerpelt), met allerlei kruiden  krutkuk (Neerpelt) pannenkoek [ZND 40 (1942)] III-2-3
kruidnagel kruidnagel: krø͂ͅi̯nagəl (Neerpelt) kruidnagel [ZND B2 (1940sq)] III-2-3
kruien kruien: krui̯ǝ (Neerpelt), vervoeren: vervoeren (Neerpelt) Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13