e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lage kachel voor de ketel met was of veevoer does: dus (Neerpelt), dušǝ (Neerpelt), dūšǝ (Neerpelt), fornuis: fǫrnys (Neerpelt), vuurtje: vȳrkǝ (Neerpelt) De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.] I-6
lage klomp klomp: [klomp] (Neerpelt) Klomp met een lage en korte kap die slechts het voorste deel van de voet bedekt. Over de klompopening is een leren riem aangebracht die door middel van kleine spijkertjes met platte kop wordt vastgezet. Zie ook afb. 260. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ.' [N 24, 70c; monogr.] II-12
lage klomp? gewone klomp: gewone kloomp (Neerpelt) klomp, lage open ~ met een riem over de wreef [N 24 (1964)] III-1-3
lage, natte plekken in moeras holte: hø̄lt (Neerpelt), kleine holte: klē̜n hø̄lt (Neerpelt), zonk: zōŋk (Neerpelt) De lager gelegen delen in een moeras waarin steeds water staat. [N 27, 21b] I-8
lage, natte zandgrond veengrond: vīǝngrǭnt (Neerpelt), zachte, platte grond: zǫxtǝ platǝ grōnt (Neerpelt) [N 27, 35; R 3, 5] I-8
laken laken: laken (Neerpelt) Effen of met keperbinding geweven wollen stof, die door volling zulk een dichtheid heeft verkregen, dat men van draden vrijwel niets kan zien, zodat de oppervlakte zich viltachtig voordoet. [N 62, 75f; N 59, 201; MW] II-7
lakschoen laqu (fr.): lakēs (Neerpelt) lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)] III-1-3
lam lam: la(i)m (Neerpelt), laam (Neerpelt, ... ), lā.m (Neerpelt), lām (Neerpelt), schaapje: sxɛpkǝn (Neerpelt) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] || ze is lam [ZND 29 (1938)] I-12, III-1-2
lammeren lammen: lamǝ (Neerpelt), lamǝn (Neerpelt) Jongen ter wereld brengen, gezegd van het vrouwelijk schaap. [N 19, 67; JG 1a, 1b; L 29, 32; L 1a-m; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
lammetjespap boekweitpap: Syst. Frings  bukwītpap (Neerpelt) Pap van boekweitmeel (lemmekespap?) [N 16 (1962)] III-2-3