e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luifel? [idem?] kantje: `t kentje (Neerpelt) luifel: fijngeplooide voorhoofdsluifeltje van de grote witte muts {afb} [plojje, kentje] [N 25 (1964)] III-1-3
luilak luiaard: ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)  luiert (Neerpelt) luilak [ZND 01 (1922)] III-1-4
luiportaal onder de toren: oonder den tooren (Neerpelt) Het luiportaal, vertrek of ruimte onder de toren waar de klokketouwen hangen. [N 96A (1989)] III-3-3
luisteren luisteren: goed lusteren (Neerpelt), lystərə (Neerpelt) goed luisteren [ZND 30 (1939)] || luisteren [N 10b (1961)] III-1-1
luns leun: lø̄n (Neerpelt) Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.] II-11
lusje van de ceintuur lus: lus (Neerpelt), lusje (Neerpelt) Hoe noemt U: een lusje van de ceintuur? [N 62 (1973)] III-1-3
lust hebben om te luieren goesting: goesting om te luieriken (Neerpelt) lust om te luieren [ZND 35 (1941)] III-1-4
lusten lusten: verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)  lus (Neerpelt) lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)] III-2-3
luster stretch: stretch (Neerpelt) Weefsel in effen binding geweven. Ketting van katoenen inslag van mohair-wol. Fijne wollen of halfwollen elastische, lichte en gladde stof, vooral gebruikt voor zomerkleding. [N 62, 75c; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.] II-7
maag maag: max (Neerpelt) maag [maach, maacht] [N 10 (1961)] III-1-1