18640 |
luifel? [idem?] |
kantje:
`t kentje (L312p Neerpelt)
|
luifel: fijngeplooide voorhoofdsluifeltje van de grote witte muts {afb} [plojje, kentje] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19029 |
luilak |
luiaard:
ook materiaal znd 30, 42 (luiaard)
luiert (L312p Neerpelt)
|
luilak [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
23452 |
luiportaal |
onder de toren:
oonder den tooren (L312p Neerpelt)
|
Het luiportaal, vertrek of ruimte onder de toren waar de klokketouwen hangen. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
goed lusteren (L312p Neerpelt),
lystərə (L312p Neerpelt)
|
goed luisteren [ZND 30 (1939)] || luisteren [N 10b (1961)]
III-1-1
|
31582 |
luns |
leun:
lø̄n (L312p Neerpelt)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
18432 |
lusje van de ceintuur |
lus:
lus (L312p Neerpelt),
lusje (L312p Neerpelt)
|
Hoe noemt U: een lusje van de ceintuur? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
19214 |
lust hebben om te luieren |
goesting:
goesting om te luieriken (L312p Neerpelt)
|
lust om te luieren [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
20486 |
lusten |
lusten:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
lus (L312p Neerpelt)
|
lusten (die soep lust ik niet) [ZND 30 (1939)]
III-2-3
|
28773 |
luster |
stretch:
stretch (L312p Neerpelt)
|
Weefsel in effen binding geweven. Ketting van katoenen inslag van mohair-wol. Fijne wollen of halfwollen elastische, lichte en gladde stof, vooral gebruikt voor zomerkleding. [N 62, 75c; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
17696 |
maag |
maag:
max (L312p Neerpelt)
|
maag [maach, maacht] [N 10 (1961)]
III-1-1
|