e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ondergoed ondergoed: ondergoed (Neerpelt), ondergoedje: ongergoetje (Neerpelt) ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)] III-1-3
ondergronder, woeler grondbreker: grõnt˱brē̜kǝr (Neerpelt), wroeter: vrytǝr (Neerpelt  [(de ploeg)]  ), vrøtǝr (Neerpelt) De ondergronder of woeler was een aparte ploeg zonder kouter en riester, maar met een lansvormige schaar of twee in tegenovergestelde richting geplaatste messen vóór op het ploeghoofd. Vaak werd de oude aanaardploeg tot ondergronder omgebouwd. Met deze ploeg, die vóór de gewone ploeg uitging of erop volgde, werd de ondergrond, de bodem van de voor opengebroken. Men kon ook met de gewone ploeg de ondergrond losrakelen, door op de plaats van de voorschaar of het kouter, dan wel aan of onder de ploeghiel een woelschaar, een woelhaak of woelmes aan te brengen. Aldus werd tegelijkertijd de bovengrond geploegd en de ploegzool opengebroken. [N 11, 33j; N 11A, 76a + 76b + 77; N 27, 14] I-1
onderhaam onderhaam: ǫndǝrhām (Neerpelt) Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.] I-10
onderhandelen ondereenhandelen: ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  ondə⁄rin gə⁄handəlt (Neerpelt) Inventarisatie uitdrukkingen voor: in onderhandeling zijn over een bepaalde koop [in beding zijn met iemand?] [N 21 (1963)] III-3-1
onderhemd hemd: heem (Neerpelt), hēm (Neerpelt), hemdje: heemke (Neerpelt) hemd, hemden (mv.) [ZND B1 (1940sq)] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)] III-1-3
onderjurk onderrok: onderrok (Neerpelt), onderrokje: onderrökske (Neerpelt) onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)] III-1-3
onderkant van een peperkoek vloer: vloer (Neerpelt) [N 29, 94b] II-1
onderkant van het brood vloer: vloer (Neerpelt) [N 29, 54b; monogr.] II-1
onderkussen, peluw peluw: peləu̯ (Neerpelt), pulf: peləf (Neerpelt), pullef (Neerpelt) een hoofdpeluw (langwerpig kussen) [ZND B1 (1940sq)] || het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)] III-2-1
onderlip onderste lip: oͅndərstə lep (Neerpelt) onderlip [N 10b (1961)] III-1-1