29016 |
oppoffen |
oppoffen:
oppoffen (L312p Neerpelt),
poffen:
pofǝn (L312p Neerpelt)
|
Tot een pof opnemen. [N 62, 29]
II-7
|
25513 |
oppoken |
oppoken:
obpōkǝ (L312p Neerpelt)
|
Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.]
II-1
|
19321 |
opscheppen |
stoefen:
stufən (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt)
|
pochen (zich op iets beroemen) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-4, III-3-1
|
25480 |
opslagplaats voor brood |
magazijn:
magǝzɛ̄n (L312p Neerpelt)
|
Het kan hier gaan om een aparte ruimte voor het opslaan van brood. Daarop wijzen woordtypen als "broodkamer", "broodmagazijn", "broodhok". De informant van L 270 vermeldt inderdaad dat het een ruimte is aansluitend naast de bakkerij. Andere woordtypen als "broodrek", "lader", "broodschap" duiden erop dat deze opslagplaats niet perse een apart vertrek hoeft te zijn. [N 29, 105d; N 29, 105e]
II-1
|
34020 |
opstaan |
allez-op:
ęli ø̜p (L312p Neerpelt)
|
Voermansroep om het paard op te doen staan. [N 8, 95j]
I-10
|
33152 |
opstapelen van graanzakken |
op een hoop leggen:
up nǝn huǝp lęgǝ (L312p Neerpelt)
|
Zakken met graan op een hoop zetten. [L 27, 24]
I-4
|
33078 |
opsteken van de schoven |
opsteken:
ǫpstē̜.kǝ (L312p Neerpelt)
|
Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
32936 |
opsteker |
opsteker:
ǫpstē̜kǝr (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt)
|
Degene die de schoven met de gaffel,opsteekt naar de tasser op de wagen. Vergelijk de toelichting bij het lemma ''opsteken'' (5.1.3) en het lemma ''opsteker'' (5.1.6) in aflevering I.3, van hooi op de oogstkar. [N 15, 40; monogr.; add. uit JG 1a, 1b] || Degene die het hooi met de oogstgaffel opsteekt naar de optasser op de wagen. [N 14, 121a; A 34, 3a]
I-3, I-4
|
32938 |
optassen, vouwen |
laden:
lǭi̯ǝ (L312p Neerpelt)
|
Het eigenlijke laden van het hooi op de wagen. Vooral op de Kempense ladderkarren, zonder dichte zijschotten (zie het lemma ''hooikar'') is dit laden een zorgvuldig karwei: de bussels hooi worden dan met een draaiende slag, een "vouw", vast tegen elkaar aan gestapeld. Om praktische redenen moest er met zorg geladen worden: er moest immers zoveel mogelijk hooi op de wagen geladen worden; maar ook om redenen van beroepstrots: een goedgeladen oogstwagen is de trots van de boer. Om een slechtgeladen wagen zal hij worden bespot. [N 14, 120; A 34, 6]
I-3
|
32939 |
optasser |
lader:
lǭi̯ǝr (L312p Neerpelt)
|
Degene die, staande op de kar, het hooi van de opsteker aanneemt en het er opstapelt. [N 14, 121b; A 34, 3b]
I-3
|