id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33334 | pachtersvrouw | pachteres: pachteres (Neerpelt) | [S 27, Wi 2; monogr.] I-6 |
24362 | pad | pad: pad (Neerpelt), pat (Neerpelt) | pad [Willems (1885)], [ZND B2 (1940sq)] III-4-2 |
33037 | pad aanmaaien | (gezwad) voormaaien: vø̄rmɛ̄i̯ǝn (Neerpelt) | Zie het voorgaande lemma; hier de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. [monogr.; add. uit N 15, 25b] I-4 |
24534 | paddestoel (alg.) | paddestoel: padəstul (Neerpelt), eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040 paddestoel (Neerpelt) | paddestoel [RND], [ZND 15 (1930)] III-4-3 |
17550 | pafferig dik, opgeblazen van lijf | maf: maf (Neerpelt), opgeblazen (dik): oͅpxəbloͅəzə (Neerpelt) | dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)] III-1-1 |
18240 | paillette | git: Grotere zwarte platte sierstukjes. git (Neerpelt), paillette (fr.): Zeer kleine blinkende zwarte kraaltjes. paillette (Neerpelt) | Kent U de volgende benamingen van versieringen, hoe spreekt U ze uit, wat wordt ermee bedoeld: git [N 62 (1973)] || Kent U de volgende benamingen van versieringen, hoe spreekt U ze uit, wat wordt ermee bedoeld: paillette? [N 62 (1973)] III-1-3 |
18170 | pak, kostuum | manskostuum: manskostum (Neerpelt) | kostuum of pak voor mannen en jongens [pak, montoer, monteering, antsoch, kloeft] [N 23 (1964)] III-1-3 |
24293 | paling, aal | paling: palling (Neerpelt) | paling [Willems (1885)] III-4-2 |
24489 | palmboompje | palm: verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041 palm (Neerpelt), palmboom: verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041 palmbūu̯m (Neerpelt), palmboompje: verzamelfiche ZND 15, 015 van Har, + ZND 5, 041 palmbumke (Neerpelt) | palmboompje [ZND 15 (1930)] III-4-3 |
23790 | palmprocessie | palmprocessie (<lat.): palmpersèèssie (Neerpelt) | De processie die op Palmzondag gehouden wordt, palmprocessie. [N 96C (1989)] III-3-3 |