30887 |
pek |
pek:
pę̄k (L312p Neerpelt),
pɛk (L312p Neerpelt),
teer:
tɛr (L312p Neerpelt)
|
De kleverige, zwarte massa die de schoenmaker gebruikt om een draad mee in te smeren. [N 60, 197b; N 36, 44; L 40, 38]
II-10
|
30885 |
pekdraad |
pekdraad:
pę̄kdroǝt (L312p Neerpelt),
pɛkdrǭt (L312p Neerpelt)
|
De draad die men maakt door hennepvezels in elkaar te draaien en met pek in te smeren. [N 60, 195a; N 60, 238a; N 36, 44; L 40, 39]
II-10
|
20812 |
pekel |
pekel:
pēkǝl (L312p Neerpelt)
|
De zoutoplossing waarin het vlees wordt bewaard. [N 28, 108; monogr.]
II-1
|
25454 |
pekelkuip |
kuip:
kȳp (L312p Neerpelt),
køwp (L312p Neerpelt)
|
De houten kuip waarin men het gezouten vlees en spek bewaart. [N 28, 110; monogr.]
II-1
|
34116 |
penis van de stier |
schacht:
sxā.xt (L312p Neerpelt)
|
Mannelijk geslachtsorgaan. [JG 1a, 1b]
I-11
|
21415 |
pennenhouder |
pennenstok:
pennestok (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt,
L312p Neerpelt)
|
pennenhouder [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
33717 |
penwortel van een den |
pijlwortel:
pilwǫrtǝl (L312p Neerpelt),
pijlworteltje:
pilwørtǝlkǝ (L312p Neerpelt),
pinwortel:
pęwǫrtǝl (L312p Neerpelt)
|
De penvormige wortel van een dennenboom. [N 27, 9b]
I-8
|
25647 |
peperkoekkruiden |
anijs:
anijs (L312p Neerpelt),
kaneel:
kaneel (L312p Neerpelt)
|
De kruiden die in peperkoekdeeg worden verwerkt. In vraag N 29, 88b werd gevraagd naar "grondstoffen voor peperkoekdeeg". Uit de melée van antwoorden zijn twee lemmata gedistilleerd nl. ''peperkoekkruiden'' en ''zoetstof voor peperkoek''. Niet in deze twee lemmata zijn opgenomen de benamingen voor ingrediënten als "potas", "druiven", "eieren", "ammoniak", "zout", "alkali", "mel", "boter", "maagzout", "water", "oude koek", "bruine zemels".' [N 29, 88b]
II-1
|
17911 |
persen |
arbeiden:
arbeiden (L312p Neerpelt),
werken:
werken (L312p Neerpelt)
|
Het maken van uitdrijvende bewegingen, gezegd van de koe die gaat kalven. [N 3A, 47]
I-11
|
22781 |
persoon die alles kwijt is |
ongelukkige thomas:
n ongelukkige thoemas (L312p Neerpelt)
|
Hoe heet iemand die alles bij het spel (bijvoorbeeld bij het knikkeren) heeft verloren? [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|