25598 |
aanbrengen van gaatjes in het deegbrood |
steken:
stɛ̄kǝ (L312p Neerpelt)
|
Met behulp van een vork, een plank met spijkers of ijzeren tanden, een houtje, een spijker of simpelweg een vinger worden gaatjes in het deegbrood aangebracht. [N 29, 42; N 29, 30b; monogr.]
II-1
|
25349 |
aangeven |
aangeven:
ǭwngɛ̄vn (L312p Neerpelt)
|
Aangeven van het gewicht van een te slachten rund bij de belastingdienst. [N 28, 1]
II-1
|
17926 |
aanhoudend bepoetelen |
handvollen:
hamfələ (L312p Neerpelt)
|
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18883 |
aanhoudend klagen |
immertoe klagen:
amər tu wiə klagən (L312p Neerpelt)
|
aanhoudend klagen [ZND B2 (1940sq)]
III-1-4
|
25243 |
aanhoudend regenen |
aanhoudend regenen:
aanhawent règenen
onhāwənt rēͅxənən (L312p Neerpelt)
|
voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
22794 |
aanlopen |
aanloop (zn.):
aanloewep (L312p Neerpelt),
een aanloop pakken:
nen aonloep pakken (L312p Neerpelt)
|
Om ver te kunnen springen, begint een jongen eerst te lopen; hoe zegt men in uw dialect: "De jongen moet ..."? [ZND 37 (1941)]
III-3-2
|
34182 |
aanmelken |
voormelken:
vø̄rmɛ̄lǝkǝ (L312p Neerpelt)
|
Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61]
I-11
|
28929 |
aanmeten |
(de) maat pakken:
(de) maat pakken (L312p Neerpelt),
meten:
mɛ̄tǝ (L312p Neerpelt)
|
Het nemen van de voor een kledingstuk vereiste maten. Bij de heren neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte van het kledingstuk, (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, bovenwijdte, taillewijdte, zitwijdte, armsgatdiepte, verhoudingsmaat, schouderhoogte, korte schouderhoogte, avancement, buikvoorsprong, lendebreedte; opening, lengte en zijlengte van het vest; knielengte, zijlengte, tussenbeenlengste, bandwijdte, zitwijdte, kniewijdte en voetwijdte van de broek (Papenhuyzen II, pag. 5 e.v.). Bij de dames neemt men de maat van de rughoogte, taillelengte, gehele lengte (halve) rugbreedte, ellebooglengte, mouwlengte, borstbreedte, eerste bovenwijdte, tweede bovenwijdte, taillewijdte, heupwijdte, armsgatdiepte, bustehoogte, verhoudingsmaat, voorlengte tot de rughoogtelijn, voorlengte tot de taillelijn, schouderhoogte, avancement, achterlengte, zijlengte, voorlengte, taillewijdte, heupwijdte en onderwijdte van de rok (Papenhuyzen I, pag. 6 e.v.). Zie voor het aanmeten o.a. afb. 23. [N 59, 43; N 62, 2a]
II-7
|
21488 |
aanranden |
aanvallen:
oanvallen (L312p Neerpelt),
overvallen:
overvallen (L312p Neerpelt)
|
aanranden [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
18887 |
aanstaan |
aanstaan:
De zal hem aonstaon (L312p Neerpelt)
|
Dat zal hem gaden (bevallen, aanstaan). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|