e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ramskop kettinghaken: kęteŋhøę̄k (Neerpelt) De tweelinghaak aan de voorploeg, waaraan de grindelketting bevestigd is. [N 11, 31.II.o; N 11A, 139d] I-1
rank paard (een) luxe: lyks (Neerpelt) Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l] I-9
ransuil ransuil: ransuil (Neerpelt) ransuil III-4-1
ranzig garstig: verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  garstig (Neerpelt), gɛrstix (Neerpelt) garstig [ZND 23 (1937)] III-2-3
rapen rapen: rā.pǝ (Neerpelt) De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d] I-5
rat rat: rat (Neerpelt) rat [Willems (1885)] III-4-2
ratel ratel: ratel (Neerpelt) Ratel. [Willems (1885)] III-3-2
ratel van witte donderdag klepper: kleppers (Neerpelt) De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)] III-3-3
rauw rauw: rāw vliəs (Neerpelt), rouw vliesch (Neerpelt), rouw vlièsch (Neerpelt), rouw vliəs (Neerpelt) Rauw vlees. [ZND 41 (1943)] III-2-3
ravotten ravotten: ravòtten (Neerpelt), revotten (Neerpelt), zich begaan: də jøng bəgòn zech nochāl (Neerpelt) Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)] III-3-2