e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
regenworm piering: peͅreͅŋ (Neerpelt), piĕrink (Neerpelt), pireŋ (Neerpelt, ... ), worm: werm (Neerpelt), wurm (Neerpelt), wø.rəm (Neerpelt) pier, aardworm [Willems (1885)], [ZND 14 (1926)], [ZND B2 (1940sq)] || regenworm, aardwom, bekende paarskleurige worm die bij spitten en ploeten of bij regen voor de dag komt [pier, pieroas, piering, pierewörm, dauwworm] [N 26 (1964)] || worm [Willems (1885)] || worm in het algemeen [pier, piering, pierik] [N 26 (1964)] || worm, alg. [ZND 33 (1940)] III-4-2
reiken naar pakken naar: no its pakə (Neerpelt) reiken, met de handen naar iets reiken [iest beraome] [N 10 (1961)] III-1-2
rekenen rekenen: rèkenen (Neerpelt, ... ), è van fr. père  rèkenen (Neerpelt), tellen: teͅlə (Neerpelt) rekenen [ZND 41 (1943)] III-3-1
relikwie relikwien: rillekwie (Neerpelt) De vereerde overblijfselen van heiligen of zaken die met Christus, Maria of een heilige in aanraking zijn geweest, relieken, relikwieën. [N 96A (1989)] III-3-3
relikwiekastje heilig kastje: heͅlex kɛ̄stjə (Neerpelt) Het kastje waarin relikwieën bewaard worden, reliekschrijn. [N 96A (1989)] III-3-3
rente interest: ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  ⁄entrēͅst (Neerpelt) Rente [intrest?] [N 21 (1963)] III-3-1
restant vissen snoek: snoek (Neerpelt) snoek [Willems (1885)] III-4-2
restant vogels kruisbek: kruisbek (gew.uitspr.) (Neerpelt), smient: smient (46 bruine kop met gele bles; grijs boven; maakt fluit geluid; trek en winter  smient (Neerpelt) kruisbek || smient III-4-1
restant zoogdieren das: dās (Neerpelt) das [Willems (1885)] III-4-2
resten van het eten van dieren afval: āf˲vāl (Neerpelt), gruimelen: grø̜mǝlǝn (Neerpelt), keutel: kø̄tǝl (Neerpelt), pis: pes (Neerpelt), stront: stront (Neerpelt), zeik: zęi̯k (Neerpelt) [L 34, 77b] I-11