e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijden rijden: rieën (Neerpelt), riëen (Neerpelt), riën (Neerpelt) rijden [ZND 25 (1937)], [ZND m] III-3-1
rijgen driegen: drigǝn (Neerpelt), drīgǝn (Neerpelt), rijgen: rijgen (Neerpelt) Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.] II-7
rijgnaald driegnaalde: drīxnǭlt (Neerpelt), rijgnaalde: ręjxnø̄l (Neerpelt) Naald met een lang wijd oog en geen scherpe punt om een band of een elastiek in een schuif te trekken. Zie afb. 9. [N 59, 12; N 62, 49b; monogr.] II-7
rijgsteek rijgsteek: rijgsteek (Neerpelt) Zie afb. 31. [N 59, 52a; N 62, 16a; N 62, 6] II-7
rijk zijn er genoeg hebben: ps. omgespeld volgens Frings.  heͅj het ər gənux (Neerpelt), in het geld zwemmen: ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  ən ət geͅlt ⁄zweͅmən (Neerpelt), rijk zijn: ps. omgespeld volgens Frings.  rīk zīn (Neerpelt), veel poen hebben: ps. omgespeld volgens Frings.  heͅj het vøl pun (Neerpelt) Inventarisatie uitdrukkingen voor: rijk zijn [rijk zijn, zwemmen in zijn geld, een groot fortuin hebben enz. enz.] [N 21 (1963)] III-3-1
rijkdom rijkdom: ri.gdum (Neerpelt) rijkdom [RND] III-3-1
rijke lieden rijke lui: kort  rieke lui (Neerpelt) Rijke lieden [ZND 30 (1939)] III-3-1
rijksveldwachter bode: ənə bōj (Neerpelt) een veldwachter [ZND B1 (1940sq)] III-3-1
rijkswachter gendarme (fr.): ⁄n genderm (Neerpelt) Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)] III-3-1
rijp rijp: rééjp (Neerpelt) rijp [RND] III-2-3