e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
speelkaart kaart: kaart (Neerpelt) Kaart. [Willems (1885)] III-3-2
speen van de koe deem: dē.m (Neerpelt), dēm (Neerpelt), dɛm (Neerpelt) [N C, 12; JG 1a, 1b; A 30, 6a; L 8, 24b; L 14, 27b; L 49, 6a; monogr.] I-11
spek spek: spɛ.k (Neerpelt, ... ), verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m  spɛk (Neerpelt) spek [Goossens 1b (1960)], [ZND 23 (1937)] III-2-3
spekhaak spekhaak: spɛkhowǝk (Neerpelt), spɛkhǫǝk (Neerpelt) De S-vormige haak waaraan vlees, spek enz. na het lossnijden uit het lijf worden opgehangen. [N 28, 112; monogr.] II-1
spekpannenkoek spekkoek: spekkoek (Neerpelt), spɛkkuk (Neerpelt), koek met een stuk spek in gebraden  spɛkkuk (Neerpelt), koek met stuk spek in  spɛkkuk (Neerpelt), Syst. Frings  spɛkkuk (Neerpelt), vooral boekweit met spek  spekkoek (Neerpelt) pannenkoek [ZND 40 (1942)] || Spekpannekoek (spekbraoj?) [N 16 (1962)] III-2-3
spel (alg.) spel: speul (Neerpelt) Spel. [Willems (1885)] III-3-2
speld speld: speͅl (Neerpelt), spelde: spęl (Neerpelt), spɛl (Neerpelt) Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.] || speld [ZND B1 (1940sq)] II-7, III-1-3
speldenkussen speldenkussen: spɛlǝkøsǝ (Neerpelt), spɛlǝkøsǝn (Neerpelt) Kussentje waarop men de spelden en naalden steekt. De informant van Q 198 merkt op dat hij de naalden op zijn vest (kamizool) of op een stukje stof aan de muur speldde. Zie afb. 11. [N 59, 13a; N 62 68; L 45, 19; Gi 1.IV, 64; MW; monogr] II-7
spelen (alg.) spelen: speulen (Neerpelt) Spelen. [Willems (1885)] III-3-2
spenen spenen: spēnǝn (Neerpelt) Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59] I-9