e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

Gevonden: 4325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
blaffen bassen: bā.sən (Neerpelt), blaffen: blaffen (Neerpelt) blaffen [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)] III-2-1
blaren blaren: blǭǝrt (Neerpelt) Het verschijnsel waarbij een verflaag plaatselijk van de ondergrond loslaat en er zwellingen ontstaan. Het blaren kan verschillende oorzaken hebben. De voornaamste zijn: vocht in het geschilderde materiaal en slechte hechting van de verflaag aan het materiaal. [L 32, 78; monogr.] II-9
blauw oog blauw oog: blauw oog (Neerpelt) Als iemand een klap op zijn oog heeft gehad, is zijn oog verkleurd. Hoe noemt u zon oog? [DC 52 (1977)] III-1-2
blauw slachten niet stroppen: (men zegt) [de huid] stropt ni (Neerpelt), slecht afgewerkt: slɛxt afgǝwɛrkt (Neerpelt) Als de huid van het rund niet zorgvuldig wordt losgesneden, blijft er soms vet aan vastzitten, waardoor de blauwachtig gekleurde bovenlaag van het vlees dat op het rund blijft kleven, bloot komt te liggen. Omdat gevraagd was naar een uitdrukking voor dit "blauw slachten", komen er verschillende grammaticale categorieën voor in dit lemma. [N 28, 54] II-1
blauwe bosbes aalbeer: verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2  oͅləbe.r (Neerpelt), elsbeer: verzamelfiche, ook mat. van ZND02, 3 en ZND16, 2  elsbeer (Neerpelt) bosbes, alg. [ZND 01 (1922)] III-4-3
blauwe klei duinlaag: dø̜u̯nlǭx (Neerpelt), grijze klei: grīzǝ klęi̯ (Neerpelt), leemlaag: liǝmlǭx (Neerpelt) De blauwe klei in het algemeen en de klei die onder het veen zit in het bijzonder. [N 27, 19b; N 27, 44] I-8
blauwe reiger, reiger blauwe reiger: blauwe reiger (Neerpelt), reiger: reͅjgər (Neerpelt), rieger (Neerpelt), rɛigər (Neerpelt, ... ) reiger [ZND 41 (1943)] || reiger, blauwe III-4-1
blazen blazen: bloͅəzə (Neerpelt) blazen [N 10b (1961)] III-1-1
bleek wit: hij kiekt zoe wit (Neerpelt) hij is zo bleek [ZND 21 (1936)] III-1-2
bleek, flets zien flauw kijken: kiekt flauw (Neerpelt, ... ) hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-2