33325 |
t-vormige hoeve |
warshuis:
wɛ̄rshūs (L312p Neerpelt)
|
Stal en schuren liggen achter elkaar; het woongedeelte staat hier dwars op en steekt aan beide zijden uit. Enkele opgaven komen overeen met de algemene benaming voor de boerderij; ter plekke is dan de T-vormige bouw de algemeen gebruikelijke. Voor de fonetische documentatie van deze gevallen, die aan het begin van het lemma bijeen staan, wordt verwezen naar het lemma "boederij, algemeen" (1.1.1). Zie kaart 4, het Ten Geleide van deze aflevering en afbeelding 4. [N 4A, 2b; monogr.]
I-6
|
20951 |
taai stuk vlees |
taai:
tɛi̯ vliəs (L312p Neerpelt)
|
taai vlees [ZND B2 (1940sq)]
III-2-3
|
20772 |
taai-taai |
couque de dinant (fr.):
koek van dinand
kuk də dinō (L312p Neerpelt)
|
taai-taai [N 29 (1967)]
III-2-3
|
25651 |
taai-taaiplank |
speculatieplank:
spēkylǭsīplaŋk (L312p Neerpelt)
|
Plank die bij de taai-taaibereiding wordt gebruikt. Ten aanzien van de woordtypen die samengesteld zijn met peperkoek(s) zij opgemerkt dat het mogelijk is dat in de plaatsen waarvoor die opgaven gelden, de begrippen "peperkoek" en "taai-taai" samenvallen. Zie ook de toelichting bij het lemma ''taai-taaideeg''. Wat betreft de woordtypen "speculaasvorm" en "speculatieplank" vermelden beide informanten dat het hier om een plank gaat die ook voor speculaasbereiding wordt gebruikt. [N 29, 91; monogr.]
II-1
|
20704 |
taaie pannenkoek |
leren thijs:
Syst. Frings
lɛ̄rətest (L312p Neerpelt)
|
Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20745 |
taart |
gteau (fr.):
Syst. Frings
gatō (L312p Neerpelt)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23255 |
tabernakel |
tabernakel (<lat.):
tabernakel (L312p Neerpelt)
|
Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
tofəl (L312p Neerpelt),
tōͅfəl (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
toͅfəl (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt)
|
de tafel afvagen [ZND 32 (1939)] || een schoon tafel krassen (met een spijker, enz.) [ZND 28 (1938)] || tafel [ZND 49 (1958)]
III-2-1
|
19833 |
tafelpoot |
tafelpoot:
tōͅfəlpōt (L312p Neerpelt)
|
tafelpoot [DC 49 (1974)]
III-2-1
|
33018 |
tak op ingezaaid land |
vreewis:
vręi̯wes (L312p Neerpelt)
|
De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.]
I-4
|