34110 |
bles |
baan:
bǭn (L312p Neerpelt),
bles:
blɛs (L312p Neerpelt)
|
Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b]
I-11
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
(lang).
blieven (L312p Neerpelt)
|
blijven [ZND 25 (1937)]
III-4-4
|
33780 |
blijvend gebit |
paardstanden:
pē̜rstān (L312p Neerpelt)
|
Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b]
I-9
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (m.)
bleksəm (L312p Neerpelt),
weerlicht:
weerliecht (m.)
⁄wērlixt (L312p Neerpelt)
|
bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)] || weerlicht waarvan men de eigenlijke straal niet ziet, oplichtend aan de horizon [zeebrand] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25113 |
bliksemen |
bliksemen:
t bliksemt
ət bleksəmt (L312p Neerpelt),
weerlichten:
het weerliecht (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
t weerliecht
ət werlixt (L312p Neerpelt)
|
bliksemen [ZND 21 (1936)] || bliksemen met een felle straal [t vuurlicht] [N 22 (1963)] || het bliksemt [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
31184 |
blikslager |
blikslager:
blekslāgǝr (L312p Neerpelt),
blekslǭgǝr (L312p Neerpelt)
|
Ambachtsman die blik verwerkt en blikken voorwerpen herstelt. [N 66, 55a; Wi 2; L 34, 17a; monogr.]
II-11
|
20686 |
blinde vink |
blinde vink:
Syst. Frings
blendəveŋk (L312p Neerpelt)
|
Opgerold kalfslapje met vulsel (blin vinke, muisje zonder kop?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17683 |
bloed |
bloed:
blut (L312p Neerpelt)
|
bloed [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25384 |
bloed roeren |
roeren:
rȳrǝ (L312p Neerpelt),
rȳrǝn (L312p Neerpelt)
|
Als het dier gestoken is, vangt men soms het bloed op om dit later in de bloedworst te verwerken. Om te voorkomen dat het bloed stolt, roert men er met de hand wat stro, een houtje of iets dergelijks doorheen. [N 28, 17; monogr.]
II-1
|
34097 |
bloedaders |
melkaderen:
mɛlǝkǭrǝ (L312p Neerpelt),
mɛ̄lǝkǭrǝ (L312p Neerpelt)
|
Aders zichtbaar op de uier. [N 3A, 118c]
I-11
|