24056 |
ten volle bediend zijn add. |
laatste sacramenten:
lèèste sacramenten (L312p Neerpelt)
|
Ten volle bediend zijn, d.w.z. gebiecht, de H. Communie en het H. Oliesel ontvangen hebben. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17632 |
tepel |
deem:
dēm (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
tepel:
tēpǝl (L312p Neerpelt)
|
[L 49, 6b; A 30, 6b; Ge 1, 6b]Deem, speen, borst. [A 30, 6e; L 49, 6e; N 8, 39a, 39b en 40]
I-12, I-9
|
34452 |
tepel van een geit |
deem:
dēm (L312p Neerpelt)
|
[L 49, 6c; A 30, 6c; Ge 1, 6c; monogr.]
I-12
|
34320 |
tepel, tet |
deem:
dēm (L312p Neerpelt),
mem:
mɛm (L312p Neerpelt),
tepel:
tē.pǝl (L312p Neerpelt),
tet:
tɛt (L312p Neerpelt)
|
Het afzonderlijk melkgevend orgaan van het varken of de tepel. [N 19, 19a; JG 1a, 1b; L 49, 6d; A 30, 6d; G 1, 6d; monogr.]
I-12
|
20477 |
ter begrafenis gaan |
naar de begrafenis gaan:
nô de begrafenis gôan (L312p Neerpelt)
|
ter begrafenis gaan [N 96D (1989)]
III-2-2
|
24069 |
teraardebestelling |
begraven:
begrave wèren (L312p Neerpelt)
|
De teraardebestelling. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33463 |
terugwijkende dakrand boven een poort |
hap uit het dak:
hap ūt ǝt˱ dāk (L312p Neerpelt)
|
Een poort in de lange gevel van een schuur of stal zou door de geringe hoogte van het dak wel eens te laag kunnen zijn om wagens door te laten. Om dit te voorkomen kan men de poort binnenwaarts plaatsen ofwel het dak boven de poort verhogen. In beide gevallen wordt de hoogte groter. In het eerste geval ontstaat er boven de teruggebouwde poort een terugwijkende dakrand. Het dak wordt iets kleiner. Zie afbeelding 22.a. [N 4A, 30]
I-6
|
33760 |
tetveulen |
memveulen:
mɛmvø̄.lǝn (L312p Neerpelt)
|
Veulen dat nog gezoogd wordt. Een tetveulen is ouder dan een zuigeling en kan verkocht worden. [JG 1a, 1b; N 8, 2]
I-9
|
33962 |
teugel, leidsel |
toom:
tuǝm (L312p Neerpelt)
|
Een riem of koord waarvan de uiteinden aan de twee kanten van het bit van het paard bevestigd zijn en waarmee het bestuurd wordt. Deze teugel kan lang of kort zijn. In het eerste geval bestaat hij uit één stuk en reikt hij tot achter het paard; de voerman houdt het midden ervan in de hand (cf. lemma Dubbele Lijn). In het tweede geval reikt hij slechts tot juist achter het haam; dan is aan het midden een enkele lijn, het kordeel (cf. lemma KordeelL) bevestigd, die de voerman in de hand houdt. De dubbele lijn van een paard dat voor de ploeg is gespannen is altijd langer dan die bij een kar of wagen. Het lemma Ploeglijn is al eerder behandeld in WLD I, afl.2, blz. 182. De vraagstelling in de lijsten liet echter niet toe om voor Nederlands Limburg evenveel materiaal op te nemen als voor Belgisch Limburg. Op de zeer ruime vraag N 13,29 Enkele band of touw dat aan het hoofdstel is vastgemaakt werden allerlei specifieke benamingen opgegeven, waardoor het te riskant werd om de algemene benamingen voor teugel voor Nederlands Limburg uit de gegevens af te leiden. Om toch een idee te kunnen geven van de gegevens voor Nederlands Limburg werd gekeken naar algemene antwoorden op vraag N 13,31 Dubbele band die aan weerszijden van het gebit is vastgemaakt en tot aan de hand van de voerman dubbel is en het eerste deel van vraag N 13, 34 Kent u afzonderlijke benamingen voor de leidsels gebruikt bij het rijden met de kar, het ploegen? Daaruit bleek dat de woordtypes lei, leis en lijn behoorlijk afgebakende gebieden vormen. Veiligheidshalve zijn alleen deze laatste gegevens voor Nederlands Limburg opgenomen en op kaart gebracht. [JG 1a, 1b; N 13, 30 en 34]
I-10
|
19781 |
thuis |
te hunnent:
thønət (L312p Neerpelt),
tə hønət (L312p Neerpelt),
thuis:
tūəs (L312p Neerpelt)
|
thuis [ZND B2 (1940sq)]
III-2-1
|