id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20428 | trouwboekje | trouwboekje: trouwbüksken (Neerpelt) | het trouwboekje [trouwbusj-je] [N 96D (1989)] III-2-2 |
20384 | trouwen | trouwen: trouwen (Neerpelt) | Trouwen, mensen in de echt verbinden [trouwe]. [N 96D (1989)] III-3-3 |
20373 | trouwkostuum bruidegom | kostuum: kestuum (Neerpelt) | het bruidspak van de man [broedsantsoch, broeds-mantoer] [N 96D (1989)] III-2-2 |
18690 | trouwpak | trouwkostuum: trouwkostum (Neerpelt) | trouwkostuum [t trouwdinge, trouwpak] [N 23 (1964)] III-1-3 |
20176 | trouwring | trouwring: trouwreenk (Neerpelt) | een trouwring [N 96D (1989)] III-2-2 |
18169 | trui | tricot (fr.): triko (Neerpelt), tricotje (<fr.): trikoke (Neerpelt) | trui [maljo, sjtump, tricot] [N 23 (1964)] III-1-3 |
34289 | tuieren | tuieren: tȳǝrǝn (Neerpelt), tø̄rǝ (Neerpelt) | Een koe of geit laten grazen aan een touw dat met een paal in de grond bevestigd is. Men doet dit om het af te grazen stuk grasland te beperken. [N 3A, 14h; N 14, 71; L 27, 5; A 17, 20; JG 1c, 2c; Vld.; monogr.] I-11 |
34296 | tuierhamer | voorhamer: vø̄rhāmǝr (Neerpelt) | De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15] I-11 |
34293 | tuierpaal | pin: pen (Neerpelt), pęn (Neerpelt), tuier: tyi̯ǝr (Neerpelt), tȳr (Neerpelt), tø̄r (Neerpelt) | De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71] I-11 |
34291 | tuierplaats | hoek: huk (Neerpelt) | Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.] I-11 |