21537 |
vijf centiem |
knabje:
knepke (L312p Neerpelt),
kneͅpkə (L312p Neerpelt),
5 ct.
kneͅpkə (L312p Neerpelt),
solletje:
solleke (L312p Neerpelt)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 5 centimes? [ZND 28 (1938)] || dialectnamen van de kleinste geldstukken (met waarde) [ZND B2 (1940sq)]
III-3-1
|
21542 |
vijf frank |
paardsoog:
ps. letterlijk omgespeld volgens Frings.
peͅrsuəg (L312p Neerpelt),
stuk:
ps. omgespeld volgens Frings.
ə støk (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt)
|
5 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)] || 5 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21538 |
vijfentwintig centiem |
kwartje:
e kwartje (L312p Neerpelt),
kwḁrtjə (L312p Neerpelt),
25 ct.
ə kwartjə (L312p Neerpelt)
|
Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)] || dialectnamen van de kleinste geldstukken (met waarde) [ZND B2 (1940sq)]
III-3-1
|
25354 |
vijl |
vijl:
vil (L312p Neerpelt)
|
De vijl waarmee men de onderrand van de krabber scherp maakt. [N 28, 123]
II-1
|
17825 |
vinden |
vinden:
vinnen (L312p Neerpelt)
|
vinden [ZND m]
III-1-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
vinger (L312p Neerpelt),
vingər (L312p Neerpelt),
viŋər (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt)
|
Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND]
III-1-1
|
28889 |
vingerhoed |
vingerhoed:
vingerhoed (L312p Neerpelt)
|
Dopje of hoedje van harde stof, bijv. metaal, dat men bij het naaien over de top van een vinger zet om die te beschermen en aan de naald kracht bij te zetten. De vingerhoed is van boven dicht, dit in tegenstelling tot de naairing. Zie afb. 13. [N 59, 14; N 62, 67a; Gi 1.IV, 61; MW; monogr.]
II-7
|
17769 |
vingerlid |
vingerlid:
vingerleed (L312p Neerpelt),
vingerlid (L312p Neerpelt)
|
lid van de vinger [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
fikken:
B.v. als ge t nog ene keer doet, sla ik u op uw fikke.
fikke (L312p Neerpelt),
tien geboden:
Humoristisch. B.v. blijf er met uw tien geboden vanaf.
de tien gebode (L312p Neerpelt)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
botvink:
botvink (L312p Neerpelt),
vink:
ve:nk (L312p Neerpelt),
vīnk (L312p Neerpelt)
|
vink [Willems (1885)], [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|