33385 |
voergang in de paardestal |
voerij:
vrēi̯ (L312p Neerpelt)
|
De gang, soms ook een grotere ruimte, in de paardestal vanwaaruit de paarden gevoerd worden. In de voergang sliep vaak de paardeknecht en stond de kist met haver en/of haksel (soms onder het bed van de knecht, Q 154). De voergang als slaapplaats van de knecht werd soms tot een apart vertrek in de paardestal. Als de knecht op zolder sliep, kon deze zolder ook wel met voederij aangeduid worden (Q 111). Zie ook de toelichting bij het lemma "slaapplaats van de knecht bij het vee" (2.3.10) en de daar genoemde lemmata. [N 5A, 59a en 59f; S 50; monogr.]
I-6
|
33354 |
voergang in een dubbele stal |
voedergang:
[voergang] (L312p Neerpelt)
|
In een dubbele stal, waar de koeien met de koppen naar elkaar toe staan, dient de middengang als voedergang en als hij breed genoeg is tevens als opslagplaats voor (groen)voeder. Het lemma omvat benamingen zowel voor de middengang in het algemeen als voor de middengang als voedergang. Zie voor de fonetische documentatie van (voedergang), (voergang) en (voerij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). Zie afbeelding 9. [N 5A, 57a; add. uit N 5A, 48b]
I-6
|
28819 |
voering, voeringstof |
voering:
vureŋ (L312p Neerpelt)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|
28326 |
voerman |
voerman:
vurmā.n (L312p Neerpelt)
|
Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
33054 |
voerman op de maaimachine |
geleggenmaker:
geleggenmaker (L312p Neerpelt),
maaier:
mē̜i̯ǝr (L312p Neerpelt)
|
De opgaven bestaan vaak uit omschrijvingen en er is weinig echte terminologie; vergelijk ook het lemma ''afleggen'' (4.4.3). [N J, 3a; monogr.]
I-4
|
19486 |
voetbankje |
voetbankje:
vūt˂bɛŋkskə (L312p Neerpelt)
|
voetbankje [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
19812 |
voetenbankje |
voetenbankje:
voetebenkske (L312p Neerpelt)
|
Het bankje om de voeten op te zetten [vootebenkske?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23604 |
voetgebeden |
begin:
begeen (L312p Neerpelt)
|
De gebeden aan de voet van het altaar, de voetgebeden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30509 |
voetpannen |
beginpannen:
bǝgenpanǝ (L312p Neerpelt),
drup:
drø̄p (L312p Neerpelt)
|
De paar rijen pannen die de onderrand van het dak vormen wanneer dit deels met stro en deels met pannen wordt gedekt. [N F, 34a; N 4A, 27c; monogr.]
II-9
|
17778 |
voetzool |
zool:
zool (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt),
zoəl (L312p Neerpelt),
zōl (L312p Neerpelt),
zuəl (L312p Neerpelt)
|
hoe heet het onderste vlak van de voet [ZND 40 (1942)]
III-1-1
|