e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

Gevonden: 4325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerenvlaai boerenvlaai: Syst. Frings  burəvlōͅi̯ (Neerpelt) Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)] III-2-3
boerenzwaluw, zwaluw zwalf: zwalef (Neerpelt), zwaləvən (Neerpelt) zwaluw [Willems (1885)] || zwaluw (mv.) [RND] III-4-1
boerin boerin: buren (Neerpelt) [L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.] I-6
boezeroen boezeroen: boezeroen (Neerpelt) boezeroen, blauwlinnen of katoenen (boeren)overhemd [boezeloen, bazeoren, bazzeroel] [N 23 (1964)] III-1-3
bokking bokkem: bukkem (Neerpelt, ... ), bykəm (Neerpelt), bøͅkəm (Neerpelt) bokking (gerookte haring) [ZND B2 (1940sq)] || bokking, gerookte haring [ZND 24 (1937)] || haring [ZND 26 (1937)] III-2-3
bolhoed: algemeen bolhoed: baalhoed (Neerpelt) bolhoed [N 25 (1964)] III-1-3
bolhoed: spotnamen hondshok: hondshok (Neerpelt) bolhoed: spotbenamingen [ketspeng, tiets, hardhoutere] [N 25 (1964)] III-1-3
bolle wangen opgeblazen wangen: oͅpxəbloͅəzə waŋə (Neerpelt) wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)] III-1-1
bolrijs narijs: nǭrīz (Neerpelt) De rijsperiode na het opbollen. Bij de rijs op de bol moet men de bollen beschermen tegen afkoeling en tocht om te verhinderen dat de buitenkant der bollen uitdroogt (Schoep blz. 100). [N 29, 35c; N 29, 35a] II-1
bolster van de okkernoot pel: pel (Neerpelt), schil: schel (Neerpelt) bolster (van) [ZND 33 (1940)] I-7