21247 |
weg |
weg:
jang hit nen dikke kluppel op de weeg zien liggen (L312p Neerpelt),
we.x (L312p Neerpelt)
|
Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen [ZND 46 (1946)] || weg [RND]
III-3-1
|
33698 |
weg over het erf |
hofpaadje:
hǭfpęjkǝ (L312p Neerpelt),
hofpad:
hǭfpǭt (L312p Neerpelt),
pad:
pǭǝt (L312p Neerpelt)
|
Een weg over het boerenerf, langs of tussen de gebouwen door. Deze weg ontbreekt bij gesloten boerderijen. [N 5A, 75b; N 5, 111]
I-8
|
33663 |
wei |
wei:
wē̜i̯ (L312p Neerpelt),
węi̯ (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
32969 |
welig, gelp |
goed:
guu̯t (L312p Neerpelt)
|
Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.]
I-4
|
21528 |
welkom |
welkom:
wə warən ər weͅləkum (L312p Neerpelt)
|
Ze hebben ons gul (hartelijk, vriendelijk, enz) ontvangen. [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
17597 |
wenkbrauw |
wenkbrauw:
wenkbrauwen (L312p Neerpelt),
winkbrouwen (L312p Neerpelt)
|
dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|
32633 |
wentelploeg |
dobbele ploeg:
dǫbǝl [ploeg] (L312p Neerpelt),
wendelploeg:
wę.ndǝl[ploeg] (L312p Neerpelt),
wentelploeg:
wę.ntǝl[ploeg] (L312p Neerpelt)
|
Een wentelploeg is een karploeg met tenminste twee ploeglichamen, die - boven elkaar aan de ploegboom bevestigd - elkaars spiegelbeeld vormen en bij het keren samen met de ploegboom 180° worden gedraaid. Aan de boom van zulk een ploeg zitten gewoonlijk ook twee kouters en twee voorscharen. Vroeger kon de wentelploeg ook een voet- of radploeg zijn. Omdat de ploegboom van een dergelijke ploeg niet in zijn geheel gedraaid kon worden, was het dubbele ploeglichaam draaibaar bevestigd aan het achterstuk van de ploegboom. Dit type wentelploeg heet achterwentelaar of staartwentelaar. Een voet- of radploeg met een ploeglichaam dat onder de ploegboom door gewenteld kan worden, wordt wel onderwentelaar genoemd. [JG 1b + 1b; JG 2a-1, 6 ; JG 2b-4, 1; N 11, 30; N 11A, 71 + 72 + 73; N J, 10 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; monogr.]
I-1
|
20634 |
wentelteefje |
gewonnen brood:
Syst. Frings
gəwoͅnə bruu̯ət (L312p Neerpelt)
|
Wentelteefjes (fleweene brood, fluweele brood, verdwene brood, verwèène brood?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24071 |
wereldgeestelijke |
wereldlijke, een ~:
wèreldliken (L312p Neerpelt)
|
Een wereldgeestelijke, priester van een bisdom. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21484 |
werk (zn.) |
werk:
wêrk (L312p Neerpelt),
wɛrk (L312p Neerpelt, ...
L312p Neerpelt)
|
Eerst uw werk afmaken! [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|