e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wollen muts (kinderen) pots: poets (Neerpelt) muts van wol (gebreid) voor kinderen [N 25 (1964)] III-1-3
wonde wonde: di won zɛl kwɛlə (Neerpelt), di won zɛl zwərə (Neerpelt), die won zal etteren (Neerpelt), won (Neerpelt), wonde (Neerpelt), wont (Neerpelt) Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] || een wonde met warm water baden [ZND 32 (1939)] || wonde [ZND 45 (1946)] III-1-2
wonderdoener mirakelman: mirakelmaan (Neerpelt) Een wonderdoener. [N 96D (1989)] III-3-3
wonderen doen mirakels doen: miraakels doean (Neerpelt) Wonderen doen/verrichten. [N 96D (1989)] III-3-3
wormbulten angelbeten: aŋǝlbitǝn (Neerpelt), (enk)  aŋǝlbēt (Neerpelt) In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk ge√Ønfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.] I-11
worst maken worst stoppen: wǫǝrst stopǝ (Neerpelt), worst(en) maken: wowǝrst mākǝn (Neerpelt) De kleinere stukken vlees en vet worden met een vleesmolen, een bijltje of een mes tot kleine stukjes gemaakt, Het vlees wordt eventueel gekruid en dan in de schoongemaakte darm geduwd. Vergelijk ook het lemma ''darmen met worstvlees vullen''. [N 28, 120; monogr.] II-1
worstelen worstelen: worstelen (Neerpelt) Worstelen. [Willems (1885)] III-3-2
worstenbroodje worstenbroodje: Syst. Frings  woͅrstəbrōtjə (Neerpelt) Worstebroodje (sezijzebreudje?) [N 16 (1962)] III-2-3
worstvlees en -vet kleinmaken kleinkappen: klē̜n kāpǝ (Neerpelt), malen: mowǝlǝn (Neerpelt), mǭǝlǝ (Neerpelt) Men kapt of snijdt het vlees met een mes in kleine stukjes of verwerkt het met de vleesmolen. [N 28, 113; monogr.] II-1
wortel wortel: wǫrtǝl (Neerpelt) Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.] I-4