e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zaaivoor, diep geploegd land zaadvoord: zǭǝt˲vōrt (Neerpelt) Onder de zaaivoor verstaat men het totaal van de voren van een bepaalde diepte, waarin men een akker legt als deze daarna bezaaid of beplant moet worden: het resultaat dus van de het vorige lemma bedoelde manier van ploegen. Termen die weliswaar van toepassing zijn op diep geploegd land, maar niet specifiek lijken voor het begrip zaaivoor, zijn opgenomen aan het eind van dit lemma. [N 11A, 111b + c + 129a + 137o; N P, 11b add.; div.; monogr.] I-1
zaaivoren, diep ploegen de zaadvoord maken: dǝ [zaadvoord] mãkǝ (Neerpelt), diep ploegen: [diep ploegen] (Neerpelt), diepvoorden: [diep]˲vōrdǝ (Neerpelt) Onder diep ploegen wordt in dit lemma primair het ploegen van de zaaivoor verstaan: de manier van ploegen waarbij de aarde ¬± 20 cm wordt omgezet en waarbij de verspreide mest door de voorschaar of mestinlegger in de voor wordt geschoven, om vervolgens door de opgeploegde aarde te worden bedekt. Akkerland wordt voor wintergraan in het najaar, voor zomergewassen in het voorjaar gezaaivoord. Van een aantal termen in dit lemma, zoals diep (om)akkeren, diep (om)bouwen, (heel) diep ploegen e.d., wordt betwijfeld of ze het ploegen van de normale zaaivoor betreffen. Ze werden hier toch opgenomen, omdat ze niet onder te brengen waren in de lemmata te diep ploegen en ondergronden. Ze zullen in plaatsen waar men voor het ploegen van de zaaivoor een aparte term zonder diep als bepaling kent, van toepassing zijn op het ploegen van een diepere voor dan die welke bij het zaaivoren nodig of gebruikelijk is. Termen voor "twee voren op elkaar ploegen" vindt men ook in het lemma een weide scheuren. Voor (delen van) varianten in de (.. .)-vorm zie men de lemmata diep, ploegen en zaaivoor ca. [JG 1b + 1d; N 11, 42b + 46; N 11A, 108a + 111a + 132; A 27, 24b; Lu 5, 24b; monogr.] I-1
zaalrug zaalrug: zǭlrø̜x (Neerpelt) Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q] I-9
zacht winterweer open (weer): open weer  ⁄opən wēr (Neerpelt) zacht winterweer [open, wak] [N 22 (1963)] III-4-4
zadeldak schuin dak: sxȳn dak (Neerpelt), zadeldak: zǫ(ǝ)dǝldak (Neerpelt) Dak in de vorm van twee gelijkhellende, rechthoekige dakschilden, die in de nok samenkomen. [N 4A, 22; N 54, 170b; div.] II-9
zak in de onderrok tas: tès (Neerpelt) zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak] [N 24 (1964)] III-1-3
zak in kledingstuk tas: tes (Neerpelt), teͅs (Neerpelt), tèès (Neerpelt), zak: zak (Neerpelt) een zak (in een broek enz.) [ZND B1 (1940sq)] || Hoe noemt U een van de zakken van een kledingstuk (tes, zak?)? [N 62 (1973)] III-1-3
zakdoek tasneusdoek: vroeger  tèsneuzik (Neerpelt), zakdoek: zakdoek (Neerpelt), zakduk (Neerpelt) zakdoek (fr. mouchoir) [ZND B1 (1940sq)] || zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker] [N 23 (1964)] III-1-3
zakgeld zondagsgeld: zóónichsgéélt (Neerpelt), ps. omgespeld volgens Frings.  zonexsgēͅlt (Neerpelt) zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)] III-2-2, III-3-1
zalig gelukzalig: gelukzalig (Neerpelt) Zalig, gelukzalig [zaalig, zaolig, zeelig]. [N 96D (1989)] III-3-3