e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

Gevonden: 4325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zijaltaar zijaltaar: zijaltaor (Neerpelt) Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijbeuk neven de banken: nevve de banken (Neerpelt) De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijde zij: zij (Neerpelt), zij(de): zęj (Neerpelt) de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] || Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.] II-7, III-1-1
zijde spek lid: lē.t (Neerpelt) zijde spek [Goossens 1b (1960)] III-2-3
zijden omslagdoek sjaaltje: sjelleke (Neerpelt), zijden sjaal: zije sjal (Neerpelt) omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)] III-1-3
zijkanten van een peperkoek zijkanten: zē̜kantǝ (Neerpelt) Het woordtype "kantkoek" duidt waarschijnlijk op "repen koek" die men van de zijden van gebakken koekdeeg afsnijdt om dit rechthoekig te maken. [N 29, 94c] II-1
zijkapel opzij: opzij (Neerpelt) Elk van beide zijkapellen van een kruiskerk. [N 96A (1989)] III-3-3
zijladder leren: līǝ.rǝn (Neerpelt) Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.] I-13
zijn pasen doen paascommunie (<lat.): poskemunie (Neerpelt) De Paascommunie doen [de oeëster hauwe]. [N 96C (1989)] III-3-3
zijn pasen houden zijn pasen houden: zene pôsen hauwen (Neerpelt) Zijn Paasplicht vervullen, zijn Pasen houden, d.w.z. in de Paastijd, rond Pasen te biecht en te Communie gaan [ziene paose ha.lde, zien Paoskemunie doon]. [N 96D (1989)] III-3-3