e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

Gevonden: 4325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
domine salvam fac reginam nostram balduinum: baldowinum (Neerpelt) Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)] III-3-3
dompelen duwen: in t woater dauwen (Neerpelt), in het water duwen: in ⁄t woater dauwen (Neerpelt, ... ), in het water soppen: in ⁄t water soppen (Neerpelt, ... ), in ⁄t woater soppen (Neerpelt), ps. omgespeld volgens IPA.  in ⁄t [woáətər soͅpən (Neerpelt, ... ), in het water steken: in ⁄t woater soppen (Neerpelt), soppen: in t woater soppen (Neerpelt), in t woaətər sopən (Neerpelt) (in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)] III-1-2, III-4-4
donderen donderen: dondərən (Neerpelt, ... ), doͅndəre (Neerpelt, ... ), dónderen (Neerpelt, ... ), donderen  dondərən (Neerpelt) donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || donderen [hommelen] [N 22 (1963)] III-4-4
donderwolk donderkoppen: donderkoppen  dondərkopən (Neerpelt), donderschoeren: donderschoeren  dondərsxyrən (Neerpelt), zwarte wolken: zwarte wolke (Neerpelt) donderwolk [ZND 33 (1940)] || zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem] [N 22 (1963)] III-4-4
donderx donder: donder (Neerpelt, ... ), donder  dondər (Neerpelt) donder [N 22 (1963)], [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] III-4-4
donker worden, duisteren duisteren: hət dystərt (Neerpelt), t duustert (Neerpelt) Hoe heet de schemering (de tijd voor het donker wordt) ? [ZND 42 (1943)] III-4-4
donker, duisterx donker: donker (Neerpelt, ... ), donkər (Neerpelt) (`t is hier) donker [ZND 23 (1937)] III-4-4
donkerbruine koe donkerbruin (bijvgl. nmw.): dǫŋkǝrbrun (Neerpelt) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a] I-11
dons, nestveren duiveltjeshaar: duivelkeshaor (Neerpelt) dons [ZND 35 (1941)] III-4-1
dood (adj. schertsend bedoeld er geweest zijn: znd 23, 022b;  is er gewist (Neerpelt), kapot: znd 23, 022b;  kəpòt (Neerpelt), naar het pierenland: znd 23, 022b;  noa ’t piereland (Neerpelt), noa ’t pirola’nt (Neerpelt), naar het pieringenland: znd 23, 022b; cf. WNT s.v. "piering(I)"van "pier (III)"(aard- regenworm)  nó(a) ’t pĭĕringəlant (Neerpelt), opgeruimd (weer -): znd 23, 022b;  wér əpgərŭŭmt (Neerpelt) dood; schertsende uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt [ZND 23 (1937)] III-2-2