18685 |
dunne sjaal |
sjaaltje:
sjalke (L312p Neerpelt),
sjelleke (L312p Neerpelt)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18332 |
dunne zijden dameskous |
zijden kous:
zeͅjə kawsə (L312p Neerpelt)
|
dameskousen, dunne zijden ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18333 |
dunne zwarte rouwkous |
zwarte kous:
zwarte kawsen (L312p Neerpelt)
|
kousen, dunne zwarte ~ gedragen in de rouwtijd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19311 |
durfal |
held:
`t is nen held (L312p Neerpelt)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
19310 |
durven |
durven:
derven (L312p Neerpelt),
hij hit de nie durven doen (L312p Neerpelt),
Dof.
durven (L312p Neerpelt)
|
durven [ZND 25 (1937)] || Hij heeft dat niet durven doen [ZND 46 (1946)]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
duur (L312p Neerpelt)
|
duur (hoge kostprijs) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
dòwən (L312p Neerpelt)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
scheien:
sxę.i̯(ǝ)n (L312p Neerpelt)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
anders doen dan de andere:
anders doen dan nen andere (L312p Neerpelt),
dwars zijn:
dwars zin (L312p Neerpelt),
dwarsdrijven:
dwarsdrivən (L312p Neerpelt),
ezelen:
ezelen (L312p Neerpelt),
ezələn (L312p Neerpelt)
|
Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
19345 |
dwarsdrijver |
dwarsdrijver:
wa nen dwarsdriever (L312p Neerpelt),
dwarskop:
dwɛrskop (L312p Neerpelt),
ezel:
ezəl (L312p Neerpelt),
nən ezəl (L312p Neerpelt),
warskop:
nə wɛrskop (L312p Neerpelt)
|
Wat een dwarsdrijver! [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|