19112 |
een lastig karakter hebbend |
niet gemakkelijk:
ie is nie gemäkkelik (L312p Neerpelt)
|
Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)]
III-1-4
|
19216 |
een lelijk gezicht trekken |
(een) lelijk gezicht trekken:
e lelek xəzex trekə (L312p Neerpelt),
een lelijk bakkes trekken:
e lelekə bakəs trekə (L312p Neerpelt)
|
grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
33893 |
een naar boven schelend oog |
witoog:
wetuǝx (L312p Neerpelt
[(met een witte vlek)]
)
|
[N 8, 90v]
I-9
|
18273 |
een paar schoenen |
een paar schoenen:
par sXuən (L312p Neerpelt)
|
schoenen, paar ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18337 |
een paar sokken |
sokken:
zøk (L312p Neerpelt)
|
kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
31607 |
een paard beslaan |
beslaan:
bǝslǭ.ǝn (L312p Neerpelt)
|
Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.]
II-11
|
22809 |
een portret laten maken |
zich laten fotograferen:
zich loaten fotografeeren (L312p Neerpelt),
zich laten trekken:
zeX lətən trɛkkən (L312p Neerpelt),
zich loaten trekken (L312p Neerpelt),
zijn portret laten maken:
zè pertrèt ləttə makən (L312p Neerpelt),
zijn portret laten trekken:
zijn potret lâoten trekken (L312p Neerpelt),
zè pòrtrɛt làtən trèkkən (L312p Neerpelt),
zé pətrēt loͅətən trèkən (L312p Neerpelt)
|
Zijn portret laten maken (bij de fotograaf). [ZND 40 (1942)]
III-3-2
|
21656 |
een prijs vragen |
vragen (voor):
ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.
wa ⁄vrox dər vør (L312p Neerpelt)
|
aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
32592 |
een riek mest |
flok/vlok (mest):
flǫk (L312p Neerpelt
[(niet verbrokkelde mestklont op het land - mv flø̜k)]
),
riek (mest):
rik (L312p Neerpelt),
rīk (L312p Neerpelt)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
23699 |
een rozenhoedje bidden |
rozenhoedje bidden:
rozzenhuuken bidden (L312p Neerpelt)
|
Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|