e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Neerpelt

Overzicht

Gevonden: 4325
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
een lastig karakter hebbend niet gemakkelijk: ie is nie gemäkkelik (Neerpelt) Hij is niet gemakkelijk, ... niet mak (een lastig karakter). [ZND 38 (1942)] III-1-4
een lelijk gezicht trekken (een) lelijk gezicht trekken: e lelek xəzex trekə (Neerpelt), een lelijk bakkes trekken: e lelekə bakəs trekə (Neerpelt) grijnzen, een lelijk gezicht trekken [greeze, nen toot zette, snuit trekke, grimas maken] [N 10 (1961)] III-1-4
een naar boven schelend oog witoog: wetuǝx (Neerpelt  [(met een witte vlek)]  ) [N 8, 90v] I-9
een paar schoenen een paar schoenen: par sXuən (Neerpelt) schoenen, paar ~ [N 24 (1964)] III-1-3
een paar sokken sokken: zøk (Neerpelt) kousen, paar ~ [zök, zökke] [N 24 (1964)] III-1-3
een paard beslaan beslaan: bǝslǭ.ǝn (Neerpelt) Een paard van hoefijzers voorzien. Tijdens het beslaan wordt het paard in de hoefstal van de smidse geplaatst. De hoefsmid verwijdert eerst met behulp van de hoefhamer en de hoeftang het oude hoefijzer. Vervolgens bewerkt hij de hoef door middel van het hoefmes en de hoefrasp. Het nieuwe hoefijzer wordt gewoonlijk warm gepast. Daarvoor wordt het gelijkmatig donkerrood verhit en enige ogenblikken tegen de besneden hoef gehouden. Het ijzer moet overal dicht tegen de hoef passen; aan onverbrande plaatsen onder de hoef kan de smid zien dat deze nog met de hoefrasp moet worden bijgewerkt. Het ijzer wordt met hoefnagels aan de hoef bevestigd. De nagels worden daartoe eerst met behulp van de beslaghamer door de hoef geslagen. Dan worden de uitstekende uiteinden van de hoefnagels met de hoeftang tot op 3 mm afgeknepen. Het gedeelte van de hoefnagel dat nog uitsteekt, wordt vervolgens omgeslagen in een uitholling van de hoef die door middel van de onderkapper is gemaakt. Tot slot wordt de hoef soms nog met de hoefrasp bijgewerkt. [JG 1a; JG 1b; N 100, 17; monogr.] II-11
een portret laten maken zich laten fotograferen: zich loaten fotografeeren (Neerpelt), zich laten trekken: zeX lətən trɛkkən (Neerpelt), zich loaten trekken (Neerpelt), zijn portret laten maken: zè pertrèt ləttə makən (Neerpelt), zijn portret laten trekken: zijn potret lâoten trekken (Neerpelt), zè pòrtrɛt làtən trèkkən (Neerpelt), zé pətrēt loͅətən trèkən (Neerpelt) Zijn portret laten maken (bij de fotograaf). [ZND 40 (1942)] III-3-2
een prijs vragen vragen (voor): ps. omgespeld volgens Frings. Het -tekentje heb ik letterlijk overgenomen.  wa ⁄vrox dər vør (Neerpelt) aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)] III-3-1
een riek mest flok/vlok (mest): flǫk (Neerpelt  [(niet verbrokkelde mestklont op het land - mv flø̜k)]  ), riek (mest): rik (Neerpelt), rīk (Neerpelt) Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.] I-1
een rozenhoedje bidden rozenhoedje bidden: rozzenhuuken bidden (Neerpelt) Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)] III-3-3