21594 |
borg blijven |
borg blijven:
burg blève veur iemand (Q155a Neerrepen)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
17765 |
borstkas |
borst:
ich hep n kaa op te bos (Q155a Neerrepen)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-1
|
33968 |
borsttuig |
borsthaam:
bǫshǭ.m (Q155a Neerrepen)
|
Trektuig bestaande uit een stel leren riemen, dat wel eens gebruikt wordt in plaats van een haam, als het paard aan de schouders gedrukt is (zie WLD I, afl. 9, p. 111). In een vrij groot aantal opgaven verwijst de benaming voor een deel van het borsttuig naar het geheel, bv. het woordtype borstriem. Het omgekeerde, waarbij de term voor het geheel gebruikt wordt ter aanduiding van een onderdeel ervan, komt minder vaak voor (zie lemma Borstriem). [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 51]
I-10
|
33713 |
bos |
bos:
bøs (Q155a Neerrepen)
|
Een met opgaande bomen beplante uitgestrektheid grond hetzij in natuurstaat of aangelegd. [N 27, 4a; RND 82; L 1a-m; L 22, 7; Vld.; monogr.]
I-8
|
34258 |
boter |
botter:
botǝr (Q155a Neerrepen)
|
Het bovengedreven vet op de melk. Dit is het eindprodukt van het karnen. [N 12, 51, 52, 55, 58 en 61; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 1u, 114; L 20, 26b; L 22, 8; L 27, 67 en 69; S 4 en 17; A 4, 26a en 26b; A 7, 19, 21, 22 en 23; A 9, 15b; A 16, 8a; A 28, 7; N 5A (I]
I-11
|
34248 |
boterkuip |
boterkuip:
boi̯tǝrkǭp (Q155a Neerrepen)
|
Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c]
I-11
|
32948 |
botteriken |
haletten:
halętǝ (Q155a Neerrepen)
|
Dit lemma geeft aanvullende informatie bij het lemma botterkken in wld I.3: "de ladderachtige constructie die voor en achter op de hoogkar wordt geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten". Dit lemma bevat alleen maar meervouden. [JG 2b]
I-13
|
20807 |
braadworst |
saucijs:
sesies (Q155a Neerrepen)
|
worst van rauw vlees [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
33653 |
braakland |
braak:
broǝk (Q155a Neerrepen),
vogelzang:
vōgǝlzaŋk (Q155a Neerrepen)
|
Stuk land of akker dat men één of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.]
I-8
|
20788 |
braden |
braden:
vlees broeijen (Q155a Neerrepen),
vleesch braden (Q155a Neerrepen)
|
vlees braden en vlees bakken [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|