e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roodborstje roderborstje: roderbruske (Nieuwenhagen), rooderbruske (Nieuwenhagen) roodborst || roodborst (14 bekend genoeg vanwege de rode borst [N 09 (1961)] III-4-1
roodvonk roodvonk: roeëtvonk (Nieuwenhagen) Roodvonk: epidemische, zeer besmettelijke ziekte waarbij het lichaam overdekt wordt met rode vlekken (roodjong, plan, St. Antonisvuur). [N 84 (1981)] III-1-2
roofbeitel roofbeitel: rōfbētǝl (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Laura, Julia]) Beitel die op de luchthamer kan worden bevestigd en waarmee houten ondersteuningen in het ontkoolde pand worden doorgestoken. Bij het roven worden beitels van verschillende lengtes gebruikt waardoor de mijnwerker vanaf een veilige plaats kan werken. De invuller uit Q 15 merkt bij de opgave "snoeibeitel" op dat de roofploeg over dit speciale stuk gereedschap kon beschikken. De "snoeibeitel" was anderhalf tot twee meter lang en had een plat snijvlak van ongeveer vijf centimeter breed. De zegsman uit Q 21 kent twee soorten beitels: de ijzerbeitel, die een lengte van 50 centimeter heeft, en de houtbeitel die maximaal 1 meter lang is. De "rossignolbeitel" uit L 422 is een speciale beitel waarmee bouten gebroken of platen gesneden konden worden. [N 95, 588; N 95, 760 add.; N 95A, 7 add.; monogr.] II-5
roofdienst roofschicht: rōfšix (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Laura, Julia]) In Nederland de dienst, in Belgiē de post die de ondersteuningen uit het ontgonnen pand verwijdert. Op de Domaniale mijn gebeurde het roven tijdens de nachtdienst omdat er dan weinig mensen in de mijn aanwezig waren en er in de pijler geen kolen gewonnen werden (Lochtman pag. 84). [N 95, 570; monogr.; Vwo 270; Vwo 330; Vwo 668] II-5
rooien uitdoen: utduǝn (Nieuwenhagen) Een stuk grond ontdoen van bomen, boomstronken, wortels en struikgewas. Een object als struiken, stronken, bomen, puisten is niet gedocumenteerd. [N 27, 6; N 27, 8b; R 3, 1; monogr.] I-8
rooihaak roofhaak: rōfhǭǝk (Nieuwenhagen) Werktuig dat bij reparatiewerkzaamheden aan leien daken wordt gebruikt. Wanneer een gebroken lei moet worden verwijderd, wordt de rooihaak onder de lei gestoken, zodat met een van de weerhaken de nagel losgetrokken of met behulp van de gleuf aan het eind van de haak losgestoten kan worden. In het laatste geval wordt met een hamer op het gebogen uiteinde van de haak geslagen. Zie ook afb. 83. [N 64, 158c] II-9
rookvlees gerookt vlees: gerukt vlēēsj (Nieuwenhagen), rookvlees: rōōkvlēēsj (Nieuwenhagen) rookvlees; Hoe noemt U: Een stuk gerookt vlees (krep, rookvlees) [N 80 (1980)] III-2-3
room room: room (Nieuwenhagen), rōm (Nieuwenhagen) De room van de melk (de zaon?) [N 16 (1962)] || Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] I-11, III-2-3
roos (rode uitslag) brand: bránk (Nieuwenhagen) huiduitslag, Rode ~ met jeuk (roos, bresil, zomerbrand). [N 84 (1981)] III-1-2
roos (rosa) roos: ruəzə (Nieuwenhagen) rozen [RND] III-2-1