e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slobberend geluid maken slobberen: šlubǝrǝ (Nieuwenhagen) Bij het eten een slobberend geluid maken. [N 76, 34] I-12
slobkous slobkous: slopkous (Nieuwenhagen) voetbekleedsel zonder zool, dat over de schoenen (en enkels) wordt gedragen [slopkous, soepjee] [N 24 (1964)] III-1-3
sloffen sloffen: sjlŏĕfə (Nieuwenhagen) sloffen: Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, slerven, klossen). [N 84 (1981)] III-1-2
slok slok: sjlŏĕk (Nieuwenhagen) teug; Hoe noemt U: De hoeveelheid drank of vloeistof die men in een keer in de mond neemt en doorslikt (teug, slok, zjats) [N 80 (1980)] III-2-3
slokdarm gorgel: gorgel (Nieuwenhagen), strot: sjtraot (Nieuwenhagen) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1
slons (slodder?) slodderzeel: sjlŏddərzēēl (Nieuwenhagen), slons: sjlŏns (Nieuwenhagen) een haveloze, slordige vrouw [slodder, sloor, slons, luns, klons, slos, lameer] [N 85 (1981)] III-1-4
slordig nachlssig (du.): nāōëlīēësig (Nieuwenhagen), slordig: sjlòrdig (Nieuwenhagen) onachtzaam of onordelijk in zijn werk of in zijn geheugen [lod, hordsig, slordig] [N 85 (1981)] III-1-4
slot slot: šlǫǝt (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Maurits]) Onderdeel van een inschuifbare, metalen stijl. Het slot vormt de verbinding tussen de onder- en de bovenstijl en veroorzaakt, wanneer het is vastgezet, een wrijvingsweerstand die groter wordt naarmate de bovenstijl verder in de onderstijl schuift. [N 95, 310; monogr.] II-5
sluik haar snak haar: schnak haor (Nieuwenhagen), zemelen: sīēmele (Nieuwenhagen) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren sluimeren: sloemere (Nieuwenhagen) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2