e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spiering spiering: WBD/WLD  sjpīēring (Nieuwenhagen) Hoe noemt u de spiering: een kleine beenvis. De schedel is min of meer doorzichtig. Hij komt voor aan de westkust van Europa en trekt in april-mei de rivieren op. Hij is zilverachtig en kan ± 15cm lang worden (spiering, spirk, pin) [N 83 (1981)] III-4-2
spiertje trekken zwegelen: sjwēgələ (Nieuwenhagen), zwegeltje trekken: sjwēgəlkətreͅkə (Nieuwenhagen) Loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen]. [N 88 (1982)] III-3-2
spijker, nagel nagel: nāgǝl (Nieuwenhagen  [(meervoud: nɛ̄gǝl)]  ) In het algemeen het puntige, metalen staafje, waarmee iets vastgezet kan worden. [monogr.] II-12
spin spin: schpin (Nieuwenhagen), sjpin (Nieuwenhagen, ... ), špɛn (Nieuwenhagen), vrijer: vreejer (Nieuwenhagen) huisspin, kamerspin, die binnenshuis horizontale webben spant [N 26 (1964)] || spin [RND] || spin [spinnekop, spinnenbijter, vrijer] [N 26 (1964)] III-4-2
spinnen spinnen: špenǝ (Nieuwenhagen), WBD/WLD  sjpinnə (Nieuwenhagen) De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || Hoe noemt u een snorrend, brommend geluid maken, van katten, meestal ten teken van welbehagen (korzen, spinnen, ronken, snurken, snorren, minzen) [N 83 (1981)] II-7, III-2-1
spinnenweb spinnenweb: sjpinnewep (Nieuwenhagen), špɛnəwɛp (Nieuwenhagen), vrijer: vreejer (Nieuwenhagen) spinnenweb [RND] || spinneweb [spinnegeweef, -gewep, -kop] [N 26 (1964)] III-4-2
spint, zachte houtlaag onder de schors spint: WBD/WLD  sjpint (Nieuwenhagen) De jonge zachte houtlaag onder de schors (spint, bast). [N 82 (1981)] III-4-3
spit heksenschot: heksesjuet (Nieuwenhagen) Een plotseling optredende, lang aanhoudende spierkramp die bij een bepaalde beweging, meestal aan 1 zijde, in de lendenspieren optreed? (Nederlands: spit) [DC 60 (1985)] III-1-2
spitse eind van een ei kop: koͅp (Nieuwenhagen), kopje: køͅpkə (Nieuwenhagen) Het spitse eind van het ei bij het eieren tikken. [N 88 (1982)] III-3-2
spitskool spitskool: WBD/WLD  sjpitskōēël (Nieuwenhagen) De koolsoort met puntig toelopende kroppen; spitskool (spitskool, suikertop, kegel). [N 82 (1981)] I-7