e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stoppelploeg stroopschaar: štrø̄pšār (Nieuwenhagen) In dit lemma zijn alleen die benamingen voor de eenscharige voet- of radploeg en voor meerscharige kar- of wielploegen opgenomen, die er op wijzen, dat de betreffende ploeg vooral werd gebruikt om een stoppelveld e.d. oppervlakkig om of los te ploegen. Voor ploegbenamingen waarin het aantǝl scharen tot uitdrukking komt, zie men het lemma meerschalige ploegen. Ondiep ploegwerk werd in L 270 verricht met de brabander (voetploeg); in L 332 bediende men zich bij het "doorsteken" van de brabantse (voet)ploeg; stoppels ploegen werd in Q 95 gedaan met de steltploeg; om te "belken" gebruikte men in Q 103 de wentelploeg of de brabantse ploeg; "stropen" deed men in Q 200, 247, 247a met de pant√Æ. [N 11, 30 + 32c add.; N 11A, 75; N J, 10 add.; monogr.] I-1
stoppels stoppelen: stǫpǝlǝ(n) (Nieuwenhagen), štǫpǝlǝ (Nieuwenhagen) De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.] I-4
storing, dislokatie storing: štȳreŋ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Laura, Julia]) Een plotselinge vernauwing van de steenkoollaag door het binnendringen van het dak of de vloer of vaak ook van beide. [N 95, 843; N 95, 496; monogr.] II-5
stormx storm: sturrəm (Nieuwenhagen) storm, zeer hevige, zekere tijd aanhoudende wind [tempeest] [N 81 (1980)] III-4-4
stortplaats stort: Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  sjtòrt (Nieuwenhagen) de plaats waar vuilnis gestort mag worden [stort] [N 90 (1982)] III-3-1
stoten duwen: dujjə (Nieuwenhagen), stoten: sjtōēëtə (Nieuwenhagen), stuiken: stŏĕkə (Nieuwenhagen), tonken: tōēnkə (Nieuwenhagen) Stoten: een schokkende of krachtige duw geven (stoken, stuiken). [N 84 (1981)] III-1-2
stoutmoedig stout: sjtōōt (Nieuwenhagen, ... ) heel veel durf hebbend [frank, boud, stout] [N 85 (1981)] III-1-4
stoven stoven: sjtōēëve (Nieuwenhagen), wellen: wélle (Nieuwenhagen) stoven; Hoe noemt U: Met weinig vet op laag vuur gaar laten worden (smoeren, stoven, wallen) [N 80 (1980)] III-2-3
straat straat: stroat (Nieuwenhagen) straat [DC 02 (1932)] III-3-1
straatgoot goot: Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!  gŭt (Nieuwenhagen) een geul langs de weg waarlangs afvalwater kan wegstromen [N 90 (1982)] III-3-1