e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vals spel foetelarij: fūtələrij (Nieuwenhagen) Oneerlijk spel, het valsspelen [hernij, aarzak, haarzakkerij, aaszakkerij]. [N 88 (1982)] III-3-2
vals spelen foetelen: fūtələ (Nieuwenhagen), vals spelen: valsj sjpīələ (Nieuwenhagen) Vals, oneerlijk spelen [stachelen, foetelen, entelen, peuteren, krummelen, onnemen, haarzakken]. [N 88 (1982)] III-3-2
valsspeler foetelaar: fūtəlēr (Nieuwenhagen) Iemand die altijd vals speelt [aarzak, haarzak, aaszak]. [N 88 (1982)] III-3-2
van de duivel bezeten van de duivel bezeten: van der duuvel bezāēëte (Nieuwenhagen), van dr duuvel bezeëte (Nieuwenhagen) Van de duivel bezeten [mit der duvel bezaese]. [N 96D (1989)] III-3-3
van de leg afraken van het leggen af: van ǝt lęgǝ āf (Nieuwenhagen) [N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.] I-12
van katoen geven eraan gaan: dràn gaoë (Nieuwenhagen) alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)] III-1-4
van veren wisselen muiten: mūtǝ (Nieuwenhagen) [N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.] I-12
vangen vangen: vāngə (Nieuwenhagen), vángə (Nieuwenhagen) vangen [DC 02 (1932)] III-1-2
vanger bij krijgertje spelen loper: l"pər (Nieuwenhagen), tikker: tekər (Nieuwenhagen) De persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur]. [N 88 (1982)] III-3-2
vangstok staf: štāf (Nieuwenhagen) Stok met brede of smalle haak of stok met haak boven en het schopje onder waarmee men schapen bij de poten of kop kan pakken. [N 78, 11a; N 78, 11b; N 78, 11c] I-12