e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q117p plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is vaars: vē̜š (Nieuwenhagen) [N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22] I-11
vrouwelijk schaap in het algemeen ou: ou̯ (Nieuwenhagen), schaap: šǫp (Nieuwenhagen), šǭp (Nieuwenhagen) De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.] I-12
vrouwelijk varken kriem: krēm (Nieuwenhagen) Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.] I-12
vrouwelijke hond, teef moer: moor (Nieuwenhagen) teef: een vrouwelijke hond [GV K (1935)] III-2-1
vrouwelijke kat miem: WBD/WLD  mīém (Nieuwenhagen), moederkat: WBD/WLD  mòddərkàt (Nieuwenhagen), mòddərkàts (Nieuwenhagen) Hoe noemt u een vrouwelijke kat (moederkat, kattin, poes) [N 83 (1981)] III-2-1
vrouwelijke kip hoen: hon (Nieuwenhagen), koks: koks (Nieuwenhagen) De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.] I-12
vrouwelijke kwartel zij: zeej (Nieuwenhagen), zeij (Nieuwenhagen) het wijfje van de kwartel (zij) [N 83 (1981)] III-4-1
vrouwelijke vis moedervis: WBD/WLD  mòddərvŭsj (Nieuwenhagen) Hoe noemt u een vrouwelijke vis (kuiter, kuitvis, moedervis, kuit) [N 83 (1981)] III-4-2
vrouwenkant vrouwluiszijde: de vrouwlütsziej (Nieuwenhagen), vrouwluizijde: vrouwlūūjziĕ (Nieuwenhagen) De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)] III-3-3
vrouwenkleren schorten: schotte (Nieuwenhagen), vrouwluiskleren: vrouwluujskléjer (Nieuwenhagen) vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)] III-1-3