e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

Gevonden: 4514
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
elleboog, bocht elleboog: ɛlǝbōx (Nieuwenhagen) Gebogen pijp, die dient om een leiding in een andere richting te voeren, meestal in een hoek van 90¬∞, soms ook van 45¬∞. [N 64, 120d; monogr.] II-11
ellende (lijden) elend: īēëlènt (Nieuwenhagen), elend haan: īēëlènt hāān (Nieuwenhagen) een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)] || ellende lijdend [katijvig, ellendig] [N 85 (1981)] III-1-4
endeldarm aarsdarm: der aschderm (Nieuwenhagen) endeldarm [aarsdarm, enteldeerm, gatdarm, teenentoewt] [N 10 (1961)] III-1-1
engel engel: inne ingel (Nieuwenhagen), īngel (Nieuwenhagen) Een engel [ingel, èngel]. [N 96D (1989)] III-3-3
engel des heren engel des heren: dr engel des here (Nieuwenhagen), dr īngel des hēēre (Nieuwenhagen) Het "Engel des Heren"of "Angelus", het gebed bij het Angelus-luiden. [N 96B (1989)] III-3-3
engelbewaarder engelbewaarder: īngelbewaarder (Nieuwenhagen), schutzengel (du.): inne sjutsingel (Nieuwenhagen), sjŭtsīngel (Nieuwenhagen) Een beschermengel, bewaarengel, engelbewaarder, schutsengel. [N 96D (1989)] III-3-3
engelenmis engelenmis: ing ingelemès (Nieuwenhagen), īngelemaes (Nieuwenhagen) Een Engelenmis, een lijkdienst voor een kind dat jonger is dan zeven jaar en de eerste H. Communie nog niet heeft gedaan. [N 96D (1989)] III-3-3
engelse sleutel bahco: bākō (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Emma]), engelse sleutel: eŋǝlšǝ šlȳǝtǝl (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Maurits]) Schroefsleutel die wijder en nauwer gesteld kan worden naar gelang de grootte van de moeren. [N 95, 759] II-5
engerling, larve van de meikever engerling: engerling (Nieuwenhagen) engerling, larve van de meikever die aan gras- en plantenwortels vreet [N 26 (1964)] III-4-2
enig kind einzig kind: intsig kink (Nieuwenhagen), einzigest kind: intsigst kink (Nieuwenhagen), enig kind: ēēnig kink (Nieuwenhagen) een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeksjong] [N 87 (1981)] III-2-2