24078 |
geestelijke |
geestelijke heer:
geestelikke hēēr (Q117p Nieuwenhagen),
weltheer:
inne weltheer (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een priester die geen pater is [heer, geesteling]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23653 |
geestelijke communie |
geestelijke communie (<lat.):
de geestelijke communie (Q117p Nieuwenhagen)
|
De geestelijke communie, in de geest communiceren. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18832 |
geestig |
kul:
kēūl (Q117p Nieuwenhagen),
slagvaardig:
sjlāāgvééëdig (Q117p Nieuwenhagen)
|
met fijnzinnige humor [koel, gevat, geestig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gaape (Q117p Nieuwenhagen),
gape (Q117p Nieuwenhagen)
|
gapen [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33705 |
gegraven waterloop |
goot:
gøt (Q117p Nieuwenhagen),
graaf:
grāf (Q117p Nieuwenhagen),
gracht:
grāx (Q117p Nieuwenhagen),
waterloop:
wātǝrlø̄p (Q117p Nieuwenhagen)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gehakts:
gehaks (Q117p Nieuwenhagen)
|
Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23728 |
geheimen van de rozenkrans |
geheimen:
de geheime van dr roeëzekrans (Q117p Nieuwenhagen)
|
De geheimen van de Rozenkrans bestaande uit de blijde geheimen, de droevige geheimen en de glorierijke of glorievolle geheimen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18964 |
geheimzinnig |
geheimzinnig:
gəheimzinnig (Q117p Nieuwenhagen),
heimlich (du.):
hēēmlich (Q117p Nieuwenhagen)
|
een verborgen betekenis hebbend, in het geheim geschiedend [bekeinsd, geheimzin-nig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17621 |
gehemelte |
gehemelte:
gehiemelte (Q117p Nieuwenhagen),
raak:
rake (Q117p Nieuwenhagen)
|
gehemelte [raak, geemel] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
18803 |
geheugen |
gedchtnis (du.):
gədègnis (Q117p Nieuwenhagen)
|
het vermogen om zich dingen te herinneren [geheugen, memorie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|