28146 |
gereedschapsmagazijn |
geschiermagazijn:
gǝšiǝrmagǝzīn (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Maurits])
|
Ruimte ondergronds waar het gereedschap aan de mijnwerkers wordt uitgereikt en na gebruik weer wordt opgeborgen. [N 95, 727]
II-5
|
25066 |
gering aantal, een paar |
paar:
pāār (Q117p Nieuwenhagen)
|
een gering aantal [paar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34240 |
geronnen melk |
zure melk:
zur melk (Q117p Nieuwenhagen)
|
Melk die door het lange staan dik en zuur is geworden. [L 2, 7; A 7, 15; monogr.]
I-11
|
20583 |
gerookte paling |
gerookte paling:
gerukdepāāling (Q117p Nieuwenhagen)
|
panpaling; Hoe noemt U: Een gerookte panpaling [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32979 |
gerst |
gerst:
gēǝš (Q117p Nieuwenhagen),
gē̜š (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.]
I-4
|
18312 |
geruite jurk |
kleed van geruite stof:
e kleed van geruite stof (Q117p Nieuwenhagen)
|
jurk van geruite stof [ruutekeskleid] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21893 |
geschenk |
cadeau (fr.):
kádōō (Q117p Nieuwenhagen),
geschenk:
gəsjénk (Q117p Nieuwenhagen),
gift:
gĭf (Q117p Nieuwenhagen)
|
dat wat je kado geeft [gave, geschenk, gift, present, zende, kado] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
24013 |
geslaagd zijn voor het communie-examen |
opgeschreven zijn:
ópgesjrīēëve wééëre (Q117p Nieuwenhagen)
|
Geslaagd zijn voor het eerste communie-examen, opgeschreven zijn/worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20475 |
geslacht |
familie:
fàmīēliĕ (Q117p Nieuwenhagen),
geslacht:
gəsjlāg (Q117p Nieuwenhagen)
|
de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17712 |
geslachtsdelen (alg.) |
trouwgeschier (<du.):
i.e. huwelijksgereedschap.
trouwgeschier (Q117p Nieuwenhagen)
|
geslachtsdelen in het algemeen [N 10c (1961)]
III-1-1
|