e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
grootjuffer kwezelmoeder: ing kwieëzelmoor (Nieuwenhagen) De overste van een begijnhof [grootjuffer]. [N 96D (1989)] III-3-3
grootmoeder gross-mam: groeësmam (Nieuwenhagen), oma: oma (Nieuwenhagen) grootmoeder [DC 05 (1937)] III-2-2
grootouders gross-ouderen: cf. WNT s.v. "ouder (I)"mv. ouders - ouderen (het laatste thans alleen in hoogere stijl)  groeësouwere (Nieuwenhagen) grootouders [DC 05 (1937)] III-2-2
grootvader gross-pap: groeëspap (Nieuwenhagen), opa: opa (Nieuwenhagen) grootvader [DC 05 (1937)] III-2-2
grootx groot: groeët (Nieuwenhagen), groot (Nieuwenhagen) groot [DC 03 (1934)] III-4-4
grote hoeveelheid, hoop berg: bērrəg (Nieuwenhagen), hoop: hōōp (Nieuwenhagen) een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)] III-4-4
grote hostie grote hostie (<lat.): de grōēëte hostie (Nieuwenhagen) De grote hostie, op de pateen gelegen. [N 96B (1989)] III-3-3
grote ruzie? bonje: bŏnjə (Nieuwenhagen) een grote ruzie [hora, bal] [N 85 (1981)] III-3-1
grote schoonmaak huispoets: hoéspoets (Nieuwenhagen, ... ), najaarspoets: noajoarspoets (Nieuwenhagen), voorjaarspoets: vuurjoarspoets (Nieuwenhagen) Hoe noemt u de najaarsschoonmaak? [N105 (2000)] || Hoe noemt u de voorjaarsschoonmaak? [N105 (2000)] III-2-1
grote trom dikke trom: dikə trom (Nieuwenhagen) Een grote trom [trombol]. [N 90 (1982)] III-3-2