24094 |
grootjuffer |
kwezelmoeder:
ing kwieëzelmoor (Q117p Nieuwenhagen)
|
De overste van een begijnhof [grootjuffer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20346 |
grootmoeder |
gross-mam:
groeësmam (Q117p Nieuwenhagen),
oma:
oma (Q117p Nieuwenhagen)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
gross-ouderen:
cf. WNT s.v. "ouder (I)"mv. ouders - ouderen (het laatste thans alleen in hoogere stijl)
groeësouwere (Q117p Nieuwenhagen)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20288 |
grootvader |
gross-pap:
groeëspap (Q117p Nieuwenhagen),
opa:
opa (Q117p Nieuwenhagen)
|
grootvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25004 |
grootx |
groot:
groeët (Q117p Nieuwenhagen),
groot (Q117p Nieuwenhagen)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
25060 |
grote hoeveelheid, hoop |
berg:
bērrəg (Q117p Nieuwenhagen),
hoop:
hōōp (Q117p Nieuwenhagen)
|
een grote hoeveelheid [bezie, hoop, pook, tas, klamp, kluts, krooi, berm, kluft, bres, meuk, del] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23543 |
grote hostie |
grote hostie (<lat.):
de grōēëte hostie (Q117p Nieuwenhagen)
|
De grote hostie, op de pateen gelegen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21803 |
grote ruzie? |
bonje:
bŏnjə (Q117p Nieuwenhagen)
|
een grote ruzie [hora, bal] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19502 |
grote schoonmaak |
huispoets:
hoéspoets (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen),
najaarspoets:
noajoarspoets (Q117p Nieuwenhagen),
voorjaarspoets:
vuurjoarspoets (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hoe noemt u de najaarsschoonmaak? [N105 (2000)] || Hoe noemt u de voorjaarsschoonmaak? [N105 (2000)]
III-2-1
|
22675 |
grote trom |
dikke trom:
dikə trom (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een grote trom [trombol]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|