23827 |
ijsheiligen |
ijsheiligen:
de iehs-hillige (Q117p Nieuwenhagen),
īēshilligə (Q117p Nieuwenhagen)
|
12-14 mei, de ijsheiligen [ieshillieje]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18639 |
ijsmuts |
ijsmuts:
iesmutsj (Q117p Nieuwenhagen)
|
ijsmuts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
25154 |
ijspegel |
ijskegel:
ieskegels (mv.) (Q117p Nieuwenhagen),
ijspegel:
iéspegels (mv.) (Q117p Nieuwenhagen),
ijspin:
iéspinne (mv.) (Q117p Nieuwenhagen)
|
ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18913 |
ijver |
ijver:
iēvər (Q117p Nieuwenhagen),
vlijtigheid:
vliēsighēēt (Q117p Nieuwenhagen)
|
toewijding aan zijn werk [ijver, iever] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18914 |
ijverig |
ijverig:
iēvərig (Q117p Nieuwenhagen),
vlijtig:
vliēsig (Q117p Nieuwenhagen)
|
met ijver vervuld [ijverig, nijver, nijverig, noest, vlijtig, grif] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
iezel (Q117p Nieuwenhagen),
iézel (Q117p Nieuwenhagen)
|
ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iezelen (Q117p Nieuwenhagen),
iézele (Q117p Nieuwenhagen)
|
ijzelen [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18870 |
ijzen |
schuiveren:
sjōēvərə (Q117p Nieuwenhagen)
|
vervuld worden van afgrijzen, iets heel erg afschuwelijk vinden [ijzen, schruwen, grijzelen, grillen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
schudgaffel:
šøt˲gāfǝl (Q117p Nieuwenhagen)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
21334 |
illustratie |
beeldje:
beltjə (Q117p Nieuwenhagen),
plaatje:
plÚətjə (Q117p Nieuwenhagen)
|
een plaatje, prentje, afbeelding [beeldeke] [N 90 (1982)]
III-3-1
|