23546 |
kelklepeltje |
kelklepeltje:
kèlklēēëpelke (Q117p Nieuwenhagen),
lepeltje:
t leëpelke (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het kelklepeltje. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24181 |
kemphaan |
kemphaan:
kemphaan (Q117p Nieuwenhagen)
|
kemphaan (29 alleen langs de rivieren in weiland; mannetjes hebben in het voorjaar bonte veerkragen en houden gezamenlijke schijngevechten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21283 |
kerel |
kerel:
ke.əl (Q117p Nieuwenhagen)
|
kerel [RND]
III-3-1
|
29111 |
keren |
(de paarden) draaien:
drīǝnǝ (Q117p Nieuwenhagen),
draaien:
drīǝnǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.]
I-1
|
23214 |
kerk |
kerk:
de kirk (Q117p Nieuwenhagen),
kirk (Q117p Nieuwenhagen)
|
De kerk, het kerkgebouw [kèrk, krèk, kirk, kirch]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23368 |
kerkbank |
kerkbank:
ing kirkbank (Q117p Nieuwenhagen),
kirkbank (Q117p Nieuwenhagen),
kerkenbank:
kirkebank (Q117p Nieuwenhagen)
|
Één zon bank. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23366 |
kerkbanken |
kerkbanken:
kirkbanke (Q117p Nieuwenhagen),
kerkenbanken:
de kirkebenk (Q117p Nieuwenhagen)
|
De banken in de kerk, de kerkbanken meervoud. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23530 |
kerkboek |
kerkboek:
e kirkbook (Q117p Nieuwenhagen),
kirkbōōk (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een kerkboek met godvruchtige gebeden en overwegingen, bestemd voor de gelovigen [gebèèjeboek]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23347 |
kerkdeur |
hoofdingang:
hōōfĕgank (Q117p Nieuwenhagen),
kerkdeur:
de kirkduër (Q117p Nieuwenhagen),
kirkdūër (Q117p Nieuwenhagen),
lijkendeur:
lièkedūër (Q117p Nieuwenhagen)
|
De grote deur, de hoofdingang van de kerk [lijkdeur, kerkdeur, kirchduër]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23302 |
kerkgang |
kerkengang:
kirkegank (Q117p Nieuwenhagen),
kerkgang:
dr kirkgank (Q117p Nieuwenhagen)
|
De eerste gang naar de kerk die de moeder deed na de bevalling, kerkgang [kèrkegank, kirchejank?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|