28245 |
koepe-schijf |
trommel:
trǫmǝl (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Eisden])
|
De Koepe-schijf is een onderdeel van de ophaalmachine en wordt daardoor in beweging gezet. Over deze schijf loopt de kabel waaraan aan beide uiteinden de liftkooien hangen. De schijf heeft een trommelvormig uiterlijk en werkt volgens het principe van de wrijvingskracht. Hij dankt zijn naam aan de uitvinder Carl Friedrich Koepe (1835-1922). Volgens een invuller uit Q 121 werd de Koepe-schijf bovengronds vroeger door stoom en later door elektromotoren aangedreven. Ondergronds geschiedde de aandrijving met perslucht. Zie voor dit laatste ook het lemma Koepe-lier. [N 95, 93; monogr.; N 95, 94]
II-5
|
33349 |
koestal |
koestal:
kǫu̯[stal] (Q117p Nieuwenhagen)
|
De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s]
I-6
|
21140 |
koets (alg.) |
koets:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
kŏĕtsj (Q117p Nieuwenhagen)
|
een vierwielig, geheel gesloten rijtuig, door een of meer paarden getrokken [koets, toegerij, toekoets] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33340 |
koewachter, veeknecht |
koejong:
kǫu̯jǫŋ (Q117p Nieuwenhagen),
paardsjong:
pɛǝtsjǫŋ (Q117p Nieuwenhagen)
|
De zweitser is de boerenknecht die, vooral op grote boerderijen met minstens 10 koeien (L 246), speciaal belast is met het melken en de verzorging van het rundvee. Wanneer het bedrijf voor zo''n speciale knecht te klein is wordt de zorg voor de koeien toevertrouwd aan een koewachter (koeherd, koejong; in het zuiden koeter, vatsji), meestal een aankomende knecht, pas van school, die de beesten meeneemt naar de wegbermen om ze daar te laten grazen. Van een koeter en vatsji in West-Haspengouw wordt ook gezegd dat hij (of zij) ook karweitjes in huis verricht, bijvoorbeeld in de keuken; vergelijk Kruijsen (1990) en het lemma "(hard) werken op de boerderij" (1.3.10). Bij koeherd in Q 6 wordt aangetekend: "hij kreeg alleen de kost en de klompen als loon". Voor de fonetische documentatie van het woord (knecht) zie het lemma "knecht algemeen" (1.3.12). [N M, 1b; JG 1b, 2c; A 48, 18b; L 26, 32b; monogr.]
I-6
|
20787 |
koken (intr.) |
koken:
kaokə (Q117p Nieuwenhagen),
koake (Q117p Nieuwenhagen)
|
koken [DC 03 (1934)], [RND]
III-2-3
|
28028 |
kolen, kool delven |
afbouwen:
āfbōwǝ (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Domaniale]),
delven:
dęlǝvǝ (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Maurits]),
kolen maken:
kǭǝlǝ mākǝ (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Maurits]),
losslaan:
losšlǭǝ (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Eisden])
|
De koollaag losmaken of loshakken met behulp van de hak, de luchthamer en de koolschaaf. De woordtypen "hameren", "loshameren", "pikken", "pikkelen", "piqueren", "steken met de piqueur", "lospiqueuren" en "afpiqueuren" zijn specifiek van toepassing op het werken met de luchthamer. [N 95, 500; N 95, 501; N 95, 502; N 95, 201; N 95, 202; N 95, 203; monogr.; Vwo 28; Vwo 441; Vwo 562; Vwo 597; Vwo 745 div]
II-5
|
19636 |
kolengruis |
gruis:
grūūs (Q117p Nieuwenhagen),
kolengruis:
koaləgrūūs (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)]
III-2-1
|
27718 |
kolenkraan |
kolenkraan:
koalǝkrān (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
[N 95, 37]
II-5
|
27712 |
kolenlaadstation |
verlading:
vǝrlādeŋ (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Laura, Julia])
|
Het woordtype "kade" (Q 7) duidt op een punt waar kolen in schepen worden overgeladen en "bascule" (Q 7) op een laadpunt voor treinen. [N 95, 32]
II-5
|
19634 |
kolenschop |
kolenschup:
koaləsjup (Q117p Nieuwenhagen),
panschup:
panšøp (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Julia]),
platte schup:
platǝ šøp (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Domaniale])
|
Hoe noemt u het werktuig om kolen enz. langs het keldergat in te doen (breed en aan een zijde afgerond)? (schop, troefel, kolenschup) [N 104 (2000)] || Schop, bestaande uit een korte steel met kruk en een betrekkelijk groot blad. Met dit type schop worden de losgemaakte kolen op de transportband of de schudgoot geschept. Door de onduidelijke vraagstelling van vraag N 95, 751 ("Hoe noemt u een platte schop?") en vraag N 95, 752 ("Hoe noemt u een panneschop?") is een aantal opgaven uit dit lemma mogelijkerwijs ook van toepassing op de steenschop. De composita waarvan het eerste lid verwijst naar een steenschop zijn bijeengeplaatst in het lemma Steenschop. [N 95, 752; N 95, 751; monogr.]
II-5, III-2-1
|