28013 |
koolpost |
stuk:
štøk (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Eisden])
|
Werkpunt aan het koolfront. [N 95, 473; monogr.]
II-5
|
21016 |
koolraap |
konrabel:
WBD/WLD
kònrāābəl (Q117p Nieuwenhagen),
koolraap:
WBD/WLD
kōēëlrāāp (Q117p Nieuwenhagen),
koolrabel:
WBD/WLD
kòlrāābəl (Q117p Nieuwenhagen),
raapkool:
WBD/WLD
rāāpkōēël (Q117p Nieuwenhagen)
|
De koolsoort die aan de stronk vlak boven de grond ronde raapvormigeknollen heeft die eetbaar zijn (raapkool, koolrabie, koolraap, bagger, knolraap). [N 82 (1981)] || Koolraap; de dikke vlezige wortel (onder de grond) van de plant met dezelfde naam die als groente of als veevoer wordt gebruikt (koolraap, raapkool, knolraap). [N 82 (1981)]
I-7
|
33233 |
koolraap (ondergronds) |
konrabelen:
kǫnrābǝlǝ (Q117p Nieuwenhagen),
koolraab:
(mv)
kolrābǝlǝ (Q117p Nieuwenhagen),
koolrabeltje:
kǫlrębǝlkǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Brassica napus L. subsp. rapifera. Bedoeld is hier de gekweekte knol van de plant met de naam koolzaad. De plant heeft gele bloemen; het vlees van de knol is oranjekleurig; bij sommige variëteiten ook wit. Koolraap stelt minder eisen aan de grond dan bieten. De verbouw is vrij algemeen in Limburg verspreid. De knollen worden vooral als veevoeder gebruikt en dan ingekuild; soms ook werden ze als groente gegeten. Er zijn twee soorten teelt: -onder de grond (hier behandeld); ook wel gewestelijk raapkool of knolraap genoemd of kortweg knol; -boven de grond; ook wel koolraap-boven-de-grond, glaskoolraap of koolrabi genoemd. Vaak is een meervoudsvorm opgegeven naast of in plaats van het enkelvoud; dit is steeds in het lemma aangegeven. Op grond van de laatste medeklinker in deze meervoudsvormen kan als slotmedeklinker van de enkelvoudsvormen eerder een verstemloosde -b dan een -p worden aangehouden. Op een enkel duidelijk tegenvoorbeeld na (meervoud koolrapen) is hier dan ook de spelling -raab aangehouden, in overeenstemming met de spelling -reub. Wanneer is opgegeven dat het woordaccent op de tweede lettergreep ligt is ook dat in het lemma vermeld. Vergelijk ook het lemma Koolzaad. [N 12, 39; N 12A, 3a; JG 1a, 1b, 2c; L 6, 36; monogr.; add. uit N 7, 1b]
I-5
|
33234 |
koolrabi, koolraap-boven-de-grond |
konrabelen:
[konrabelen] (Q117p Nieuwenhagen),
koolrabeltje:
[koolrabeltje] (Q117p Nieuwenhagen)
|
Brassica oleracea L. var. gongylodes L. Zie de toelichting bij het lemma Koolraap (Ondergronds). Koolrabi wordt als groente gekweekt. Het komt vaak voor dat de koolraap-boven-de-grond dezelfde naam draagt als de koolraap-onder-de-grond van het vorige lemma. Deze gevallen staan steeds voorop; voor de fonetische documentatie ervan zij verwezen naar de betreffende heteroniem uit het genoemde lemma Koolraap. Voor de spelling (-)raab, zie de toelichting bij het lemma Koolraap. [N 12A, 3b; monogr.; add. uit N 7, 16]
I-5
|
20668 |
koolrabisoep |
reubensoep:
reubesoep (Q117p Nieuwenhagen)
|
Rapensoep (reubesop) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
28015 |
koolwand |
berg:
bęrx (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]),
stoot:
štūǝs (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Emma, Maurits])
|
De wand van steenkool waartegenover de mijnwerker staat, als hij in de pijler kolen gaat delven. Zie ook de lemmata Pijler en Zijwand. [N 95, 475]
II-5
|
24393 |
koolwitje |
koolwitje:
kulwetjə (Q117p Nieuwenhagen)
|
koolwitje [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
28064 |
koolzaag |
kolenzeeg:
koalǝzę̄ǝx (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Een lichte kerfmachine waarmee uit de hand wordt gewerkt. Volgens een invuller uit Q 121 werd de koolzaag met perslucht aangedreven. [N 95, 530; monogr.]
II-5
|
21899 |
kooplustige vrouw |
konkel:
Van Dale: I. konkel, II. (gew.) minachtende ben. voor vrouwen, in allerlei toepassingen: -slons; -slet; -spilzieke huisvrouw; -kwaadspreekster; -koffieleut.
kōēnkəl (Q117p Nieuwenhagen)
|
een vrouw die niet zuinig is [maakop, konkel] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21499 |
kooppenning |
handgeld:
hankgélt (Q117p Nieuwenhagen),
handpenning:
hankpénning (Q117p Nieuwenhagen)
|
het geld dat de koper, of huurder contant ontvangt om de overeenkomst te bevestigen [huurpenning, godspenning, handpenning, worrel, weerder] [N 89 (1982)]
III-3-1
|