e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kouterslot beugel: bȳgǝl (Nieuwenhagen) Soms werd het kouter, als de ploeg op het veld bleef staan, tegen diefstal beveiligd met een slot. Dit gebruik was echter verre van algemeen bekend. Wel bekend, doch met onbekende benaming, was het slot in L 290. In Q 162 werd het kouter ter plaatse in de grond verstopt. Als slot kon dienen een stang evenwijdig aan de ploegbalk, een hangslot, een band, beugel of ring. [N 11, 37; N 11A, 140c] I-1
kouwe drukte bohei (rh.): bəheij (Nieuwenhagen), poeha: pōēhāā (Nieuwenhagen) drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)] III-1-4
kraagschroef houtschroef: hōtšrūǝf (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Domaniale]) Grote houtschroef waarvan het bovengedeelte de railvoet op de dwarsligger houdt. Het woordtype "telefoonbout" uit Q 113 en Q 121b voor respektievelijk de mijnen Emma en Willem-Sophia is een volksetymologische verbastering van "tire-fondbout". [N 95, 712; Vwo 453; Vwo 784] II-5
kraaien, gezegd van de haan kraaien: kriǝnǝ (Nieuwenhagen) [N 19, 49; Vld.; monogr.] I-12
kraakbeen knoers/knors: knōēsj (Nieuwenhagen), knóés (Nieuwenhagen) kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)] III-1-1
kraal kantje: kɛntjǝ (Nieuwenhagen), krol: krǫl (Nieuwenhagen) Omgebogen rand of verdikking aan een metalen plaat. Met name dakgoten worden doorgaans van een kraal voorzien. Zie ook Wld II.9, pag. 176, afb. 84a. [N 64, 13b] II-11
kraalmachine krolmachine: krǫlmašiŋ (Nieuwenhagen) Machine voor het maken van omgebogen randen of verdikkingen aan een metalen plaat. [N 33, 254; N 64, 13a] II-11
kraaltjes kraaltjes: krɛlkəs (Nieuwenhagen) kraaltjes [RND] III-3-2
kraanvogel kroenekraan: krōēnekrane (Nieuwenhagen) kraanvogel (114 alleen op trek; nu vrij zeldzaam; in grote V-vormige troepen overvliegend; alleen in Oost-Brabant; overnachtend bij vennen [N 09 (1961)] III-4-1
krabben dabben: dabbe (Nieuwenhagen), kratsen: kratse (Nieuwenhagen, ... ), krauwen: krauwe (Nieuwenhagen), schuren: schoere (Nieuwenhagen), sjoere (Nieuwenhagen) krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)] III-1-2