32645 |
kouterslot |
beugel:
bȳgǝl (Q117p Nieuwenhagen)
|
Soms werd het kouter, als de ploeg op het veld bleef staan, tegen diefstal beveiligd met een slot. Dit gebruik was echter verre van algemeen bekend. Wel bekend, doch met onbekende benaming, was het slot in L 290. In Q 162 werd het kouter ter plaatse in de grond verstopt. Als slot kon dienen een stang evenwijdig aan de ploegbalk, een hangslot, een band, beugel of ring. [N 11, 37; N 11A, 140c]
I-1
|
19231 |
kouwe drukte |
bohei (rh.):
bəheij (Q117p Nieuwenhagen),
poeha:
pōēhāā (Q117p Nieuwenhagen)
|
drukte voor niets, kouwe drukte [bezwaai, pehaai, poehaai, behaai] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28332 |
kraagschroef |
houtschroef:
hōtšrūǝf (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Domaniale])
|
Grote houtschroef waarvan het bovengedeelte de railvoet op de dwarsligger houdt. Het woordtype "telefoonbout" uit Q 113 en Q 121b voor respektievelijk de mijnen Emma en Willem-Sophia is een volksetymologische verbastering van "tire-fondbout". [N 95, 712; Vwo 453; Vwo 784]
II-5
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
kriǝnǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
17562 |
kraakbeen |
knoers/knors:
knōēsj (Q117p Nieuwenhagen),
knóés (Q117p Nieuwenhagen)
|
kraakbeen [noerz, knorzel, knoezelbeen] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
31487 |
kraal |
kantje:
kɛntjǝ (Q117p Nieuwenhagen),
krol:
krǫl (Q117p Nieuwenhagen)
|
Omgebogen rand of verdikking aan een metalen plaat. Met name dakgoten worden doorgaans van een kraal voorzien. Zie ook Wld II.9, pag. 176, afb. 84a. [N 64, 13b]
II-11
|
31486 |
kraalmachine |
krolmachine:
krǫlmašiŋ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Machine voor het maken van omgebogen randen of verdikkingen aan een metalen plaat. [N 33, 254; N 64, 13a]
II-11
|
22858 |
kraaltjes |
kraaltjes:
krɛlkəs (Q117p Nieuwenhagen)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
krōēnekrane (Q117p Nieuwenhagen)
|
kraanvogel (114 alleen op trek; nu vrij zeldzaam; in grote V-vormige troepen overvliegend; alleen in Oost-Brabant; overnachtend bij vennen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17918 |
krabben |
dabben:
dabbe (Q117p Nieuwenhagen),
kratsen:
kratse (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen,
Q117p Nieuwenhagen,
Q117p Nieuwenhagen),
krauwen:
krauwe (Q117p Nieuwenhagen),
schuren:
schoere (Q117p Nieuwenhagen),
sjoere (Q117p Nieuwenhagen)
|
krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|