e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Nieuwenhagen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
langpootmug heuschreck (du.): WBD/WLD  heujsjrèk (Nieuwenhagen), hooiwagen: WBD/WLD  heujwāān (Nieuwenhagen), spinnenflikke: spenəflekə (Nieuwenhagen) Hoe noemt u de grote mug met bijzonder lange, breekbare poten (langpootmug, horlogemaker, glazemaker, snijder) [N 83 (1981)] || langpootmug [DC 18 (1950)] III-4-2
langs de snoeren kijken op de kool werken: op dǝ kǭǝl węrkǝ (Nieuwenhagen  [(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Kijken of de richting van de mijngang goed is. De richting moet naar het werkfront worden doorgetrokken. Voordat men hiertoe overgaat, controleert men eerst of de richting nog wel bruikbaar is. Daartoe bevestigt men drie richtingssnoeren. Hangen deze in een rechte lijn, dan wordt het derde snoer, dat uitsluitend voor controle dient, verwijderd. De richting wordt met behulp van de twee overige doorgetrokken. Daarvoor zijn drie man nodig: één die langs de snoeren kijkt, één die het tweede snoer belicht, terwijl de derde man een lamp voor het front hangt of vasthoudt. Hiervoor wordt bij voorkeur een benzinelamp gebruikt. De vlam wordt zodanig getemperd, dat zij vanaf de richtingssnoeren nog juist duidelijk zichtbaar is. Dit gebeurt om de grootst mogelijke nauwkeurigheid te krijgen. De persoon die viseert geeft door bewegingen met de lamp naar links of naar rechts te kennen naar welke kant de lamp aan het front verplaatst moet worden (Driessen pag. 128-129). [N 95, 851] II-5
langwerpig wittebrood oberlnder (du.): oberländer (Nieuwenhagen) Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)] III-2-3
langzaam, traag traag: traoëg (Nieuwenhagen), vuil: vōēl (Nieuwenhagen) langzaam [lui, traag, stil, telijig] [N 91 (1982)] III-4-4
lap lap: làp (Nieuwenhagen), lommel: lōēməl (Nieuwenhagen), vel: ps. boven de è staat nog een lengteteken; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!  vèl (Nieuwenhagen) sterke doek of stof [lap, vel, lel, del] [N 86 (1981)] III-1-3
lasspiegel soldeerspiegel: sǫldēršpēgǝl (Nieuwenhagen) Kleine spiegel, soms ook aan een stokje bevestigd, waarmee soldeerverbindingen, bijvoorbeeld aan de achterkant van een buis, kunnen worden gecontroleerd. [N 64, 23] II-11
last, moeilijkheid ongemak: òngəmaak (Nieuwenhagen), zwaarte: də sjwaortə (Nieuwenhagen), sjweurtə (Nieuwenhagen) het moeilijk zijn [slameur, last] [N 85 (1981)] III-1-4
laster laster: làstər (Nieuwenhagen), zwartmakerij: sjwàt māākərij (Nieuwenhagen) het schenden van iemands goede naam [achterpraat, achterklap, laster] [N 85 (1981)] III-1-4
lasteren bekallen: bəkàllə (Nieuwenhagen), kwaadspreken: kaoët sjprééëkə (Nieuwenhagen), over gen dorp dragen: ūūëvər gən dūrp drāāgə (Nieuwenhagen), roddelen: ròddələ (Nieuwenhagen) iemands goede naam schenden [labbekakken, insteken, bespreken, rabbelen, klapperen, commeren] [N 85 (1981)] III-1-4
lastig (werken) lastig: lèstig (Nieuwenhagen), moeilijk: möjlik (Nieuwenhagen), unbequem (du.): ŏnbəkwīēëm (Nieuwenhagen), zwaar: sjwaor (Nieuwenhagen) niet zonder moeite of inspanning volbracht of afgedaan kunnend worden, niet gemakkelijk [difficiel, delicaat, ongemakkelijk, onklaar, zwaar moeilijk] [N 85 (1981)] III-1-4