31195 |
loodgieterij |
werkplaats:
werǝkplǭts (Q117p Nieuwenhagen)
|
Werkplaats van een loodgieter. [N 64, 162c; monogr.]
II-11
|
31658 |
loodgietersmes |
loodmes:
lū.tmɛts (Q117p Nieuwenhagen)
|
Al dan niet inklapbaar mes met gebogen blad dat door de loodgieter wordt gebruikt om er lood mee te snijden. Het heft is doorgaans van hout, volgens Tabak (pag. 122) ook van leer. Zie ook afb. 246. [N 64, 5]
II-11
|
31661 |
loodklopper |
loodklopper:
lū.tklǫpǝr (Q117p Nieuwenhagen)
|
Houten werktuig waarmee men bladlood of zink in de gewenste vorm kan kloppen. Zie ook afb. 249. [N 64, 41b; N 66, 25; monogr.]
II-11
|
30524 |
loodlei |
loodschalie:
lū.tšāl (Q117p Nieuwenhagen)
|
Lood of zink in de vorm van een lei om koepels of gebogen vlakken mee te dekken. [N 64, 156e]
II-9
|
31516 |
loodpan, gietlepel |
loodlepel:
lū.tlēpǝl (Q117p Nieuwenhagen)
|
Soort pan of grote scheplepel met schenklip waarin soldeersel of lood gesmolten kan worden. Zie ook afb. 190a. De gietlepel is doorgaans een kleinere uitvoering van de loodpan. Hij wordt gebruikt om lood of soldeersel af te scheppen en te gieten. Vgl. afb. 190b-c. [N 33, 197; N 33, 310-311; N 64, 18a-b]
II-11
|
27687 |
loods |
schop:
šop (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Domaniale])
|
Algemene benaming voor een gebouw waar materialen zoals machines (Q 121c) of stijlen (L 374) kunnen worden opgeslagen. [N 95, 11]
II-5
|
30579 |
loodvergiftiging |
loodvergiftiging:
lūǝt˲vǝrgeftegeŋ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Beroepsziekte die vooral voorkomt bij mensen die veel met lood of loodhoudende stoffen werken. Zie ook het lemma "loodvergiftiging" in Wld II.9, pag. 186. "Een karakteristiek symptoom der loodvergiftiging is blauw worden van het tandvleesch; er vormt zich een blauwige zoom langs de bruin of zwart geworden tanden. Allerlei storingen van het zenuwstelstel zijn bij heviger aanvallen het gevolg; dikwijls treedt de z.g. loodkoliek op, die vooral ʔs nachts zeer pijnlijk is. In allerlei zenuwcentra kunnen verlammingen optreden, vooral in de strekspieren der armen" (Zwiers II, pag. 37). [N 64, 166]
II-11
|
24846 |
loof |
blader:
WBD/WLD
blāār (Q117p Nieuwenhagen)
|
De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21686 |
loon |
maandloon:
mǫntlūǝn (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het loon dat dagelijks, veertiendaags of maandelijks wordt uitbetaald. Zie ook het lemma Uitbetaling Van Loon. De woordtypen "achtzehntel" en "neunzehntel" betreffen het loon van een hulphouwer, respektievelijk 80% en 90% van het loon van een houwer. Zie ook het lemma Hulphouwer. [N 95, 976; monogr.; N 95, 144; Vwo 416; Vwo 437]
II-5
|
27697 |
loonkantoor, loonhal |
loonbureau:
lūǝnbȳrō (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Wilhelmina]),
loonhal:
lūǝnhal (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Laura, Julia])
|
Plaats waar het loon uitbetaald wordt. [N 95, 28; N 95, 977]
II-5
|