28066 |
meester-opzichter |
vaarstijger:
vārštīgǝr (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Laura, Julia])
|
Op elke verdieping is een chef-opzichter of meester-opzichter aangesteld. Hij voert het bevel over de opzichters. [N 95, 127; monogr.; N 95, add.; Vwo 235]
II-5
|
28006 |
meesterhouwer |
meesterhouwer:
mēstǝrhø̜jǝr (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Domaniale])
|
Leider van een groepje arbeiders. Hij heeft veelal het toezicht over de nachtdienst. Volgens de informant van Q 15 kon de meesterhouwer toegevoegd worden aan een opzichter in de afdeling. Hij was dan meesterhouwer-hulpopzichter. Ook een vervoersregelaar-telefonist kon een meesterhouwer zijn. Zie ook het lemma Regelaar Vervoer. [N 95, 149a; monogr.; div.]
II-5
|
30819 |
meesterknecht |
meestergezel:
mēstǝrgǝzɛl (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hoofd van de loodgietersknechten en gezellen in een loodgieterswerkplaats. [N 64, 161e]
II-11
|
22496 |
meetje steken |
centen steken:
seͅntə sjtekə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het spel waarbij men centen werpt in een bepaald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22458 |
mei |
mei:
meͅi (Q117p Nieuwenhagen)
|
De tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22452 |
meiboom |
mei:
meͅi (Q117p Nieuwenhagen),
męj (Q117p Nieuwenhagen),
meiboom:
meͅibōm (Q117p Nieuwenhagen)
|
De omstreeks 1 mei op het dorpsplein opgerichte boom die, met linten en kransen versierd, het middelpunt van allerlei volksvermaken vormde [meiboom]. [N 88 (1982)] || Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.]
II-9, III-3-2
|
33337 |
meid, dienstmeid |
dienstmeidje:
dēnsmɛtjǝ (Q117p Nieuwenhagen),
maagd:
māt (Q117p Nieuwenhagen)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24331 |
meikever |
meikever:
meikèver (Q117p Nieuwenhagen),
mɛi̯ke:vər (Q117p Nieuwenhagen),
WBD/WLD
meikaevər (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [Roukens 03 (1937)] || meikever, algemeen [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
22499 |
meikoningin |
meikoningin:
meͅikynegen (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het gebruik om op 30 april of een dag in mei een meisje tot koningin of een jongen tot koning te kiezen [meikoningin]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21699 |
meineed |
valse eed:
inne valsje eed (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen,
Q117p Nieuwenhagen),
inne vàlsje ieëd (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen,
Q117p Nieuwenhagen)
|
een valse eed, meineed [N 96D (1989)]
III-3-1
|