27593 |
mijnwerkershuis |
kuilhuis:
kulhūs (Q117p Nieuwenhagen
[(Emma / Hendrik / Oranje-Nassau II)]
[Laura, Julia])
|
[N 95, 41a; N 95, 41b]
II-5
|
27592 |
mijnwerkerskolonie |
kolonie:
kōlǝni (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Maurits])
|
Wijk of deel van een wijk bestaande uit eenvoudige mijnwerkerswoningen. Volgens de informant uit Q 15 kwam de "kolonie" in Nederlands Limburg in de Westelijke Mijnstreek slechts sporadisch voor; hem was alleen Geleen-Lindenheuvel bekend. Bij het uitspreken van kolonie valt de klemtoon op de laatste lettergreep. Een aantal woordtypen duidt op bepaalde woonwijken met name in de Oostelijke Mijnstreek in Nederlands Limburg. [N 95, 41c; Vwo 244; Vwo 803; monogr.]
II-5
|
22468 |
mik |
kulletje:
kylkə (Q117p Nieuwenhagen),
witsje:
witskə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een stokje dat aan één kant in twee einden uitloopt om vogelnestjes uit holle boomstammen te halen [fruiteltje, fretsel, mik]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21745 |
mikken |
aanleggen:
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
(genau) āāléggə (Q117p Nieuwenhagen),
mikken:
mîkə (Q117p Nieuwenhagen),
Algemene opmerking: heb deze vragenlijst letterlijk overgenomen, dus zoals invuller het genoteerd heeft!
(genau) mikkə (Q117p Nieuwenhagen)
|
lonken (mikken) [RND] || scherp kijken naar en richten op het doel dat men wil raken met een vuurwapen [mikken, mieren, aanleggen] [N 90 (1982)]
III-3-1, III-3-2
|
25320 |
millimeter, maat, 1000ste deel van een meter |
millimeter:
miĕləmēētər (Q117p Nieuwenhagen)
|
het duizendste deel van een meter [millimeter, streep] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20285 |
min, voedster |
am:
cf. VD s.v. "am", "amme"(gew.) min, zoogmoeder; cf. VD (D.-N.) s.v. "Amme"0.1 voedster (zoogvrouw, zoogster, min)
àm (Q117p Nieuwenhagen)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18795 |
minderen |
afzetten:
āāfzèttə (Q117p Nieuwenhagen)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? (minderen, afzetten) [N 104 (2000)]
III-1-3
|
20460 |
minnaar |
liebhaber (du.):
līēbhāābər (Q117p Nieuwenhagen),
vrijer:
vrĭjjər (Q117p Nieuwenhagen)
|
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20459 |
minnares |
concubine:
kŏngkebieng (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen,
Q117p Nieuwenhagen),
flos:
ing flōēs (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen,
Q117p Nieuwenhagen)
|
een concubine, bijzit, bijwijf [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23917 |
mirakel |
mirakel (<fr.):
mieraakel (Q117p Nieuwenhagen),
wonder:
ee wónger (Q117p Nieuwenhagen),
wónder (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een wonder [wó.nder, wónger, miraakel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|