24042 |
neomist |
neomist (<gr.):
nēōmis (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een pas gewijde priester, Neomist. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24717 |
nerf van een blad |
nerf:
WBD/WLD
nèrf (Q117p Nieuwenhagen)
|
De aders van een blad die als ribben zichtbaar zijn en uitgaan van de steel (nerf, rib). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24435 |
nest, hoeveelheid jongen |
nest:
WBD/WLD
nés (Q117p Nieuwenhagen),
worp:
WBD/WLD
wurp (Q117p Nieuwenhagen)
|
Hoe noemt u de hoeveelheid jongen die een dier in één keer heeft (nest) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24216 |
nestelen |
bouwen:
bòwə (Q117p Nieuwenhagen)
|
een nestje maken, gezegd van vogels (timmeren, vuren, bouwen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24217 |
nestkastje |
nestkast:
nèskas (Q117p Nieuwenhagen)
|
vogelkastje: Hoe noemt u in uw dialect een kastje voor vogels om in te nestelen dat men aan het huis of een boom hangt? [N 100 (1997)]
III-4-1
|
24218 |
nestverlater |
uitvliegen:
ōēətgəvlaogə (Q117p Nieuwenhagen)
|
in staat zijn om uit het nest te vliegen, gezegd van jonge volgels (vlug, stug, uitgevlogen, uitladen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17608 |
neus |
naas:
nās (Q117p Nieuwenhagen),
neus:
naas (Q117p Nieuwenhagen),
nās (Q117p Nieuwenhagen)
|
Een neusvormige uitstulping aan een afvoerbuis om deze op haken of beugels te doen rusten. Zie ook afb. 273. [N 64, 122b] || neus [DC 01 (1931)]
II-11, III-1-1
|
17609 |
neus (spotnamen) |
gevel:
giĕvĕl (Q117p Nieuwenhagen),
giével (Q117p Nieuwenhagen),
gîêvel (Q117p Nieuwenhagen),
teunis:
tuunes (Q117p Nieuwenhagen),
tul:
dikkə tŭŭḷ (Q117p Nieuwenhagen),
lang tŭŭl (Q117p Nieuwenhagen),
tuul (Q117p Nieuwenhagen, ...
Q117p Nieuwenhagen)
|
neus [DC 01 (1931)] || neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] || neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)] || neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18343 |
neus van een schoen |
muil:
moel (Q117p Nieuwenhagen),
naas:
naas (Q117p Nieuwenhagen)
|
neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17614 |
neusgaten |
neuslokken:
naas léúker (Q117p Nieuwenhagen),
naaslaok (Q117p Nieuwenhagen),
naasleûker (Q117p Nieuwenhagen)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|