21857 |
onbruikbare voorraad |
prul:
prūl (Q117p Nieuwenhagen)
|
allerlei slechte en onbruikbare voorraad [breggel, plodder, bocht, bagage] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18584 |
onderbroek |
smeek:
onderbroek
sjmeek (Q117p Nieuwenhagen)
|
broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24637 |
ondereinde van de stam |
voet:
WBD/WLD
vōōt (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18401 |
ondergoed |
ondergoed:
ongergood (Q117p Nieuwenhagen)
|
ondergoed, onderkleren [t onderdinge] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
32731 |
ondergronden, woelen |
ondergronden:
oŋǝrgrondǝ (Q117p Nieuwenhagen)
|
Met een aparte ploeg of met een aan de gewone ploeg bevestigde schaar, klauw of haak de zool, harde laag of bank onder (in) de voor breken of openrakelen. [N 11, 46; N27, 13b]
I-1
|
27174 |
ondergronds |
ondengronds:
ōŋǝgronts (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
ondenin:
ōŋǝni (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
onder dag:
ōŋǝr dāx (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Oranje-Nassau I])
|
Beneden in de mijn onder de grond. [N 95, 113; monogr.]
II-5
|
18257 |
onderhemd |
hemd:
hémme (Q117p Nieuwenhagen)
|
onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
onderrok:
óngerrok (Q117p Nieuwenhagen)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28270 |
onderkabel |
slodderzeel:
šlodǝrzēl (Q117p Nieuwenhagen
[(Oranje-Nassau II / Emma / Hendrik)]
[Emma])
|
De kabel die aan de onderzijde van de liftkooien is bevestigd en tot doel heeft evenwicht te scheppen tussen de bovenkabels van beide kooien. De onderkabel is meestal plat van vorm. [N 95, 95; monogr.]
II-5
|
30552 |
onderlaagpapier |
onderlaagpapier:
oŋǝrlǭǝxpapīr (Q117p Nieuwenhagen)
|
Het grauwe papier dat op de dakbeschieting wordt bevestigd. [N 64, 155a]
II-9
|